e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nijdnagel ? ijesne nagel: ne ejeschnè nagel (Gemmenich), achtervel: achtervel (Geleen), bijnagel: bééjnagel (Hamont), bijwortel: bēwoͅrtəl (Hasselt), de nagel is in het vlees gewassen: de nagel is in`t vleis gewassen (Neeroeteren), doiwortel: doiwortel (Koersel), enchroon: enchroon (Sint-Martens-Voeren), fijt, het -: Steeds met lidwoord t.  t fēͅt (Hasselt), fistel: fitsel (Geleen), gescheurde nagel: gəsxøͅrdə nagəl (Gingelom), nə gəsx"rdə nagəl (Neerpelt), gesprongen overnagel: gesprongen overnagel (Kinrooi), hedores: hēͅdōrəs (Wijchmaal), hädōrəs (Wijchmaal), hijwortel: heewortel (Eksel), heiwortel (Paal), heiwortəl (Helchteren), hē.wortəl (Houthalen), hēvoͅrtəl (Houthalen), hēwortels (Zolder), hēwoͅrtəl (Houthalen, ... ), hēəwortəl (Zonhoven), hēͅwoͅrtəl (Hechtel), heͅiwoͅrtəl (Meeuwen), héwortels (Houthalen), (heiwortel)  hē.woͅrtəl (Houthalen), hup: h"p (Lommel), ijdel: eydel (Jeuk), ijdwortel: ietwortel (Maastricht), ijlwortel: eeëlwottel (Zepperen), elwortəl (Beringen), ijnagel: aəjnagəl (Leopoldsburg), ēͅnōͅgəls (Tessenderlo), ijrwortel: ēͅrwortəl (Paal), eͅirwoͅrtəl (Koersel, ... ), eͅrwøͅtəl (Paal), ijwortel: āəjwøətəl (Leopoldsburg), chəl} ɛjəwotəls (Hoepertingen), eewortel (Hoepertingen, ... ), eewottel (Heers), eewottələ (Sint-Truiden), eijwottel (Jeuk), eiweuttels (Loksbergen), eiwottəl (Engelmanshoven), eiwotəl (Sint-Truiden), eiəwottel (Hoepertingen), ejwotəl (Kermt), ejəwoͅrtəl (Zonhoven), euoͅtəl (Heks), ewoͅrtəl (Zonhoven), ewoͅtəls (Opheers), eəwoͅtəl (Kortessem), ē-wottel (Wellen), ē.wortəl (Hasselt), ē.wotəl (Borgloon), ēwortəls (Hasselt), ēwoͅrtəl (Beringen, ... ), ēəwoͅrtəl (Hasselt), ēͅ`əwoͅtəl (Stevoort), ēͅewoͅttelĕn (Diepenbeek), ēͅiwotəl (Hoepertingen), ēͅiwoͅtəl (Gingelom), ēͅjəwoͅtəl (Veulen), ēͅwoͅtəl (Diepenbeek), eͅiwoͅrtəl (Maaseik), eͅiwətəl (Halen), eͅəwoͅtəl (Gingelom), gijəwoͅttəl (Heers), iewortels (As), ijwottel (Diepenbeek, ... ), ijwottels (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), ijwottələ (Sint-Truiden), è-wottels (Wellen), ɛ.wotəls (Mielen-boven-Aalst), ɛ.əwutəl (Diepenbeek), ɛ:wotəls (?) (Aalst-bij-St.-Truiden), ɛəwortəl (Zonhoven), (eiwortels)  eͅwoͅtəls (Bokrijk), (i wortel)  ie-wottel (Heers), ik heb mijn nagel in het vlees gereten: ig heb mĕnne nagel in het vleis gereten (Moelingen), ingescheurde nagel: ingeschēūrde nagel (Schimmert), keen: ich heb nə keen aan de nagel (Opitter), keen (Linne), keiwortel: kɛiwortəl (Beringen), kroonnagel: krooinnagel (Rekem), kwade nagel: koie nogel (Bilzen), kwert: kweat (Waubach), lees: leəs (Neeroeteren), lijnagel: lainaogel (Tessenderlo), lintnagel: lentnōgəl (Lommel), losse nagel: losse nagel (Stein), nagel: nōͅgəl (Sint-Truiden), nagelbuik: nāgəlbøͅk (Zelem), nagelenbuik: noͅgələbōͅuək (Tessenderlo), nagelenwortel: nààgələwōtəl (Montzen), nagelrand: naeegelrant (Zepperen), nagelraand (Hamont), nagelrand (Bocholt, ... ), nagelrānd (Oirlo), nagəlrant (Overpelt), nagəlrānt (Overpelt), nagəlra͂nt (Hamont), nāgəlraŋk (Rekem), nāgəlrānt (Neerpelt, ... ), na͂:gəlrank (Rijkhoven), na͂gelrank (Mettekoven), nōͅgəlrant (Leopoldsburg), náágəlránk (Loksbergen), Als het zweert.  nōͅgəlrāŋk (Bilzen), De informant kent geen woord voor nijdnagel.  nagelrand (Eksel), nagelrandje: nāgəlrāēnə`ə (Lommel), nagelrang: nâôgelräng (Bilzen), Ziekte van de nagel als hij uitvalt.  naogəlrang (Eigenbilzen), nagelreen: na.gəlrɛnə (Mechelen-aan-de-Maas), nagelrein (Kaulille), nagelren (Maaseik, ... ), nagelrēnli (Velden), nagelrèn (Maaseik), nagəlreͅn (Meeswijk), nagəlrɛ:n (Kaulille), nagəlrɛn (Rekem), nāgelrin (As), nāgəlre:n (Opgrimbie), nāgəlren (Lanklaar), nāgəlrenə (Rotem), nāgəlreͅn (Hamont, ... ), nagelrib: nagelrub (Vaesrade), naogelrubbe (Lanaken), nagelribje: nagĕlröbke (Meerssen), nagelriem: naagəlreem (Berg-en-Terblijt), nagelreem (Maasbree), nagelrēēm (Helden/Everlo), nagelriem (Helden/Everlo), nagelring: na:gəlriŋ (Opoeteren), naachəlrink (Kapel-in-t-Zand), naagëlrĕng (Lanklaar), nagelreng (Mechelen-aan-de-Maas), nagelring (Horst, ... ), nagelrinj (Opoeteren), nagelrink (Arcen, ... ), nagelriŋ (Stevensweert), nagelréng (Mechelen-aan-de-Maas), nagəlreŋ (Mechelen-aan-de-Maas), nagəlreŋk (Opglabbeek), nāgəlrɛŋ (Stokkem), noagelrin (Genk), noagelriŋ (Genk), nōͅ.gəlreͅŋ (Genk), nūgəlreŋk (Boorsem), nògelrank (Eigenbilzen), [x= <g>?, rk]  nø͂ͅxəlreͅnx (Riksingen), nagelsreen: nēgəlsre:n (Opgrimbie), nagelsrib: nagelsrup (Limbricht), nagelsrûb (Guttecoven), nagelsrun: WNT: nagelrun, ss. bij nagel.  naagəlsrun (Valkenburg), nagelswortel: naagəls-wottəl (Epen), naajelswottel (Kelmis), nagelswottel (Mechelen), nāxəlswŏtsəl (Eys), nagelwortel: naagəlwotəl (Kermt), nagelwortel (Borgharen, ... ), naogelwottel (Mopertingen), na͂gelwottel (Zichen-Zussen-Bolder), no:gəlwortəl (Zutendaal), no:gəlwotəl (Eigenbilzen), nougelwotel (Zichen-Zussen-Bolder), nōgəlwottəl (Martenslinde), nōͅ.gəlwotəl (Riemst), nōͅgəlwortəl (Lanaken, ... ), nōͅgəlwotəls (Kanne), nōͅgəlwotələ (Martenslinde), noͅgəlwoͅrtəl (Lanaken), nôgəlwottele (Rosmeer), nögelwottele (Val-Meer), Als het niet zweert.  nōͅgəlwoͅtəl (Bilzen), nieuwe nagel: noͅwə nagəl (Hamont), nijd: neet (Beek), niët (Gronsveld), nīēt (Mheer), nijdnagel: ni:tne:gələ (Maastricht), nietnagel (Maastricht, ... ), nietnagels (Heusden), nietnēchəl (Maastricht), nijdnagel (Houthalen, ... ), nijdnagels (Oostham), nitnagəl (Neerpelt), nīētnagel (Mheer), nītnāgəl (Opglabbeek), nytnägəl (Linde), nijdwortel: nēdwoͅttəl (Sint-Truiden), nie.twoortel (Mheer), nietwortel (Maastricht), nietwortel aon `t zweere (Maastricht), nietwortələ (Amby), nijdworteltje: niet-wötelke (Maastricht), nijlwortel: nijlwortel (Heusden), nijnagel: naejnēͅgəl (Rekem), nainagɛl (Lommel), neiənagel (Lummen), nēinagəls (Zonhoven), nēͅnōgĕl (Oostham), nēͅnōͅgəl (Sint-Truiden), neͅināgəl (Lommel), neͅjnagəl (Overpelt), neͅnagəl (Lommel), neͅnoͅgəl (Kwaadmechelen), nienagel (Blerick), nieniegel (Maaseik), nijnagel (Lommel), nijnaogəl (Kwaadmechelen), nijnoagel (Tessenderlo), nijnoagəl (Leopoldsburg), nèinagel (Hasselt), nɛnogəls (Tessenderlo), ’ne̝.jna.xəl (Gennep), maar deze benaming hoort men practis niet meer gebruiken  nienagel (Blerick), Vgl: mijn vinger pellen af.  ninēgəl (Bocholt), nijwortel: naiwotələ (Tongeren), naiwutəl (Kinrooi), neiwortel (Stokrooie), nēͅwoitəl (Oostham), nēͅwotəl (Sint-Truiden), nēͅwoͅrtəl (Koersel), nijiwuëtel (Kwaadmechelen), nijwettel (Tessenderlo), nijwottel (Sint-Truiden, ... ), nywottels (Kuringen), nêwottels (Sint-Truiden), oorwortel: ōrwoͅtəl (Kuringen), overnagel: euvernagel (Baexem, ... ), euvernaogel (Lanaken), euvernegel (Leuken, ... ), euverniegel (Heel), overnagel (Kinrooi, ... ), overnegel (Ospel), oëvərnagəl (Heythuysen), ōēverniegel (Weert), ōivernègəl (Thorn), ōvərnāgəl (Hamont), vərnēgəl (Molenbeersel), peel: pēͅl (Bree), pɛ:l (Neeroeteren), pees: paes (Maasbree), pees (Hegelsom), pēs (Hout-Blerick), pâês (Baarlo), pèès (Sevenum), randnagel: randnagel (Linde), randnaogel (Beverlo, ... ), reen: rênə (Sint-Huibrechts-Lille), reewortel: rēͅwoͅttəl (Herk-de-Stad), rel: rel (Margraten), rib: rup (Schinnen), ö van t Duitse Töpfe  röp (Geleen), ring: reng (Hushoven), rèng (Keent), runsnagel: runsnagel (Venlo), scheurnagel: chiernoagel (Genk), scheurnagel (Lommel), scheurnoagel (Zichen-Zussen-Bolder), schronde: sjrôn (Klimmen), spleetnagel: sjpleetnagel (Beesel, ... ), spleetnagel (Herten (bij Roermond), ... ), splēētnagel (Maasbracht), splētnāgəl (Pey), splijtnagel (Maaseik), sprintel: ’spre.ntəl (Gennep), sprintnagel: sprintnāgel (Heijen), stroopnagel: streupnogel (Gennep), stroopnagel (Achel), stryəpnāgəl (Achel), tenen: Ik bedoel hier mee lichte inscheuringen naast nagels aan de vingers vooral in de winter. Zeer pijnlijk vooral bij t melken.  téenen (Echt/Gebroek), vel van nagelring: vel van nagelrink (Sevenum), velletje: velkes (Horst), velkə (Voerendaal), veͅləkə (Tongeren), weerwortel: wēͅərwoͅtəl (Kuringen), wijwortel: weiwortel (Hasselt, ... ), weïjwottel (Alken), wēͅiwoͅtəl (Hasselt), wēͅwoͅttels (Koninksem), we͂woͅtəls (Gelinden), weͅiwoͅtəl (Rutten), wijwortel (Ulbeek), wijwottel (Alken, ... ), wèwortel (Hasselt), wortel: wortel (Paal), wottel (Sint-Lambrechts-Herk), wotəl (Tongeren) Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van een vinger? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel). [DC 30 (1958)] || Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van van een vinger ? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel) [ZND 49 (1958)] || ik heb een nijdnagel (waar de huid langs de vingernagel inscheurt) [ZND 31 (1939)] || ik heb twee nijdnagels (bijwas langs de vingernagel; Fr. envie) [ZND 05 (1924)], [ZND m], [ZND m] || nagelontsteking: Etterige ontsteking van het nagelbed van een vinger (vloem, hondsblein) (of: bloem?). [N 84 (1981)] || nijdnagel [ZND 49 (1958)] || nijdnagel (bijwas aan de vingernagel) [ZND B1 (1940sq)] || stroopnagel (ingescheurd vlees aan de nagelrand) [N 10b (1961)] III-1-2