23247 |
ongelovig |
afgevallen zijn:
Hè is aafgevalle (L372p Maaseik),
grijnen naar kerk:
Hij grint naaf kerk of kluis (L313p Sint-Huibrechts-Lille),
niet meer naar de kerk gaan:
misschien zo
hè geit ni miə noa də Kerk (L362p Opitter),
niet naar kerk gaan:
Hè gijt ma kirk of kloes nie (L372p Maaseik),
op een verkeerd spoor:
misschien zo
hè is op ə verkieərd spoeər (L362p Opitter),
van de kar af zijn:
hij is van de kar aaf (L366p Gruitrode),
wijd weg zijn:
hè es al wiet weg (Q005p Zutendaal)
|
Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)]
III-3-3
|