25921 |
opstijven |
aandrogen:
ɛndrø̄̄gǝ (L163p Ottersum),
aanharden:
ɛnhardǝ (L163p Ottersum),
afkoelen:
áǝfkyǝlǝ (Q078p Wellen),
āfkø̄lǝ (L379p Laak, ...
Q112z Tenessen),
ǭfkø̄lǝ (Q196a Banholt),
dikker worden:
dikǝr wę̄rǝ (L387p Posterholt),
dękǝr wɛǝdǝ (Q253p Montzen),
hard worden:
hart wǫrǝ (L163p Ottersum),
koud worden:
kōt wę̄rǝ (Q196a Banholt),
opdrogen:
op˱drø̄̄gǝ (L163p Ottersum),
opstijven:
opstivǝ (L374p Thorn),
opštivǝ (Q032p Schinnen),
opštīvǝ (Q253p Montzen),
stijf worden:
(de stroop) wørt štīf (Q036p Nuth),
stīf wørǝ (Q247a Sint-Pieters-Voeren),
stijven:
stīvǝ (L295p Baarlo)
|
De stroop door afkoelen stijf laten worden. [N 57, 33] || Gezegd van de werkstukken die door het drogen steviger worden. [N 49, 50]
II-2, II-8
|