30832 |
overleersoorten |
anilineleer:
anilineleer (L163a Milsbeek),
bandleder:
bandleder (K278p Lommel),
bezaan:
bazān (L267p Maasbree, ...
Q015p Stein),
bǝzān (L163a Milsbeek),
bokskalf:
bokskalf (K278p Lommel, ...
L163a Milsbeek,
Q001p Zonhoven),
bǫkskalǝf (Q253p Montzen),
boksleer:
bokslę̄r (L293p Roggel),
chag:
chag (Q112a Heerlerheide),
chevreau:
chevreau (K278p Lommel),
šø̜vro (Q253p Montzen),
chroom:
chroom (L421p Dilsen),
chroomleer:
grōmlę̄r (Q032p Schinnen),
xrōmlę̄r (L267p Maasbree, ...
L293p Roggel),
geitchroom:
gęjtxrōm (L163a Milsbeek),
geiteleer:
gęjtǝlę̄r (L267p Maasbree),
kalfsleer:
kalfslę̄r (L267p Maasbree, ...
L265p Meijel,
L293p Roggel),
kowfslę̄r (Q032p Schinnen),
koeie:
koeie (Q071p Diepenbeek),
koeleer:
koeleer (Q003p Genk),
krokodilleleer:
krokodilǝlę̄r (Q253p Montzen),
mastboks:
mastboks (L163a Milsbeek),
mastleer:
mastlę̄r (L267p Maasbree),
nappa:
napa (L163a Milsbeek),
paardsleer:
pę̄tslę̄r (Q112a Heerlerheide),
pink:
peŋk (L421p Dilsen),
pinkleer:
pinkleer (Q003p Genk, ...
K278p Lommel),
reptiel:
rɛptil (L163a Milsbeek),
rinder:
reŋǝr (Q121c Bleijerheide),
rundsboks:
røntsboks (L163a Milsbeek),
rundsleer:
røntslę̄r (L267p Maasbree, ...
L265p Meijel),
rønšlę̄r (L293p Roggel),
schapeleer:
sxǭpǝlę̄r (L267p Maasbree),
tuigleer:
tsȳxlę̄r (Q121c Bleijerheide),
vachette:
vachette (Q003p Genk),
vašęt (Q253p Montzen),
vetleer:
vɛtlę̄r (Q121c Bleijerheide, ...
L293p Roggel)
|
Leersoorten die voor de bovenzijde van schoenen worden gebruikt. Voor het bovenleer hanteert men allerlei soorten vellen, maar het meest die van kalveren, geiten, lammeren en schapen. Daarnaast ook die van koeien, paarden, gemzen, damherten, slangen en krokodillen (Dierick, pag. 65). Al deze soorten zijn niet alle even goed. Elk heeft zijn eigen goede eigenschappen en gebreken. In het algemeen is de rug het beste deel van het vel, dan de hals, de buik en de poten. Wat betreft de waarde en sterkte van de vellen hangt ook veel af van de bereiding en de looistoffen. Men kan bij de bereiding werken met plantaardige looistoffen als eikeschors maar ook met chemische als chroomzout. Bij de benamingen in dit lemma onderscheidt men in hoofdzaak twee groepen. Er is een groep woordtypen van vetleer tot en met chag waaruit niet direct blijkt van welke diersoort het leer afkomstig is. Bij de tweede groep van koeleer tot en met reptiel is er sprake van duidelijk verband met een bepaalde diersoort zoals kalf, koe, geit, schaap en paard. De benaming vetleer duidt erop dat het leer met vet of traan ingesmeerd wordt om het soepel te houden. Tuigleer wijst op leer dat dienstig is bij het paardetuig. Chroom, chroomleer en anilineleer duiden op leersoorten die bewerkt zijn met chroom en aniline. Nappa is een leersoort van met chroom gelooide lamsvellen. Het woordtype chag hangt heel waarschijnlijk samen met het Franse chagrin, dat op zijn beurt een woordspeling zou zijn op sagrijn "leer met een korrelig oppervlak en meestal van mindere kwaliteit" (Liedmeier, pag. 23). Tenslotte is boks een verkorting van het Engelse boxcalf dat "met chroomzout gelooid kalfsleer" betekent. In Nederland wordt met boks wel eens alle runderleer bedoeld. Zie voor verdere toelichting ook het lemma overleersoorten in wbd II afl. 2, pag. 671-676. [N 60, 1b; N 60, 1a; N 60, 5; N 60, 247]
II-10
|