31664 |
pijpsnijder |
buissnijdstang:
bȳsšnistaŋ (Q117p Nieuwenhagen
[(voor loden pijpen)]
, ...
Q118p Schaesberg
[(voor loden pijpen)]
),
buizensnijder:
bȳzǝšniǝr (L291p Helden, ...
L290p Panningen),
bø̜̄jzǝsnęjǝr (L414p Houthalen),
buizentang:
bø̜jzǝtaŋ (L414p Houthalen),
f√ølière:
filjē̜r (L414p Houthalen),
halfronde scheer:
hǭǝfroŋ šīǝr (Q121b Spekholzerheide),
kniptang:
kneptaŋ (L382p Montfort),
loodscheer:
lūǝtšīǝr (Q113p Heerlen),
loodtang:
lōttaŋ (P219p Jeuk),
pijpenscheer:
pīpǝšīǝr (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q118p Schaesberg),
pijpensnijder:
pīpǝsnē̜jǝr (L217p Meerlo),
pīpǝsnījǝr (L321p Neeritter
[(voor loden en ijzeren pijpen)]
),
pijpensnijtang:
pīpǝsnęjtaŋ (L165p Heijen),
pijpentang:
pīpǝtaŋ (L217p Meerlo),
pijpsnijtang:
pīfšnitsaŋ (Q121p Kerkrade
[(voor loden pijpen)]
),
pīpšnijtaŋ (L299p Reuver),
plaatscheer:
plātšīr (Q018p Geulle),
platte scheer:
platǝ šīǝr (Q121b Spekholzerheide),
reursnijtang:
rø̄ršnijtsaŋ (Q121c Bleijerheide
[(voor loden pijpen)]
),
rits:
ritš (Q121c Bleijerheide),
snijijzer:
šni-īzǝr (Q121c Bleijerheide, ...
Q099q Rothem),
snijtang:
snęjtaŋ (P176b Bevingen),
šnijtsaŋ (Q121b Spekholzerheide),
tang voor tuben af te pitsen:
taŋ vø̜̄r tebǝn ǭf tǝ petsǝ (Q083p Bilzen),
wringijzer:
vreŋīzǝr (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q118p Schaesberg)
|
In het algemeen een werktuig voor het afsnijden van metalen pijpen. Vaak bestaat het uit een vast snijwieltje van gehard staal of hard metaal en een verstelbare geleiding, bestaande uit twee of meer rollen. Zie ook afb. 251. Om een pijp met behulp van dit werktuig door te snijden wordt zij in de bek van de snijder geplaatst, waarna de geleiderollen tegen de pijp worden vastgedraaid. Vervolgens wordt het hele werktuig rond de pijp gedraaid waarbij de geleiderollen steeds strakker worden aangedraaid en het snijwieltje dus steeds dieper in het metaal snijdt. [N 33, 175; N 64, 7-8; N 33, 322, add.]
II-11
|