30558 |
pleisteren |
(een) muur bezetten:
mūr bǝzetǝ (Q194p Rijckholt),
afgletten:
af˲glɛtǝ (L211p Leunen),
afpleisteren:
āfpliǝstǝrǝ (Q121p Kerkrade),
bepleisteren:
bǝplestǝrǝ (Q117a Waubach),
berapen:
bǝrāpǝ (L320a Ell, ...
Q039p Hoensbroek,
L270p Tegelen),
bestrijken:
bǝštrīkǝ (Q020p Sittard),
bezetten:
bǝzø̜tǝ (L360p Bree),
bǝzętǝ (L245a Castenray, ...
Q003p Genk,
L414p Houthalen
[(met witte kalk)]
,
L211p Leunen,
L209p Merselo,
L321p Neeritter,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L212a Smakt,
L318b Tungelroy,
Q013p Uikhoven,
L210p Venray,
L244a Veulen),
bǝzɛtǝ (L318d Altweert, ...
L318e Altweerterheide,
L287p Boeket,
L289h Boshoven,
L288c Eind,
L289a Hushoven,
L318a Keent,
L288b Laar,
L289b Leuken,
L364p Meeuwen,
L288p Nederweert,
L288a Ospel,
L289p Weert),
de muur opsauzen:
dǝ mūr opsajzǝ (Q095a Oud-Caberg),
een muur in de rauwe zetten:
ǝn mȳr in dǝ rǫwǝ zętǝ (L210p Venray),
een plafond inzetten:
enǝ plavǫŋ ezɛtsǝ (Q121p Kerkrade
[(de eerste pleisterlaag op een plafond aanbrengen)]
),
gepleisters:
gǝplīstǝrs (Q284p Eupen),
het grijs zetten:
ǝt ˲gręjs ˲zɛtǝ (Q003p Genk),
in de rauhputz werken:
en dǝr rǫwputs werǝkǝ (Q121p Kerkrade),
in de rauhputz zetten:
en dǝr rǫwputs ˲zɛtsǝ (Q121p Kerkrade),
in de rauwe werken:
en dǝr rǫwǝ werǝkǝ (Q121p Kerkrade),
in de rauwe zetten:
en dǝr rǫwǝ zɛtsǝ (Q121p Kerkrade),
in het rauwt werken:
en ǝt rǫwt werǝkǝ (Q121p Kerkrade),
in het rauwt zetten:
en ǝt rǫwt zɛtsǝ (Q121p Kerkrade),
plaasteren:
plǫstǝrǝ (L245a Castenray, ...
L211p Leunen,
L209p Merselo,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L212a Smakt,
L210p Venray,
L244a Veulen),
plafonden:
plafǫŋǝ (L291p Helden, ...
L290p Panningen),
plǝfǫŋǝ (Q001p Zonhoven),
plafonneren:
plafonērǝ (Q095p Maastricht
[(stucadoren - ook: van een plafond voorzien)]
),
plafǝnjęrǝ (Q162p Tongeren),
plafǝnē̜rǝ (Q284p Eupen
[(ook gebruikt voor het bepleisteren van wanden)]
),
plakken:
plakǝ (Q002p Hasselt, ...
Q101p Valkenburg),
plakwerk:
plakwē̜rk (Q193p Gronsveld),
pleisteren:
pl ̇istǝrǝ (L330p Herten),
pl ̇iǝstǝrǝ (L382p Montfort),
pl ̇ēstǝrǝ (L329p Roermond),
plestǝrǝ (Q207p Epen, ...
Q117a Waubach),
pli.stǝrǝ (L271p Venlo),
plistǝrǝ (L215p Blitterswijck, ...
L214a Geysteren,
L217p Meerlo,
L163p Ottersum,
L246a Swolgen,
L245b Tienray,
L214p Wanssum),
plištǝrǝ (L290p Panningen),
pliǝstǝrǝ (Q121c Bleijerheide, ...
Q121a Chevremont,
Q121d Haanrade,
Q121e Kaalheide,
Q121p Kerkrade,
Q111p Klimmen,
Q121b Spekholzerheide,
L270p Tegelen),
pljē̜stǝrǝ (L381p Echt),
plēstǝrǝ (L382p Montfort, ...
Q020p Sittard),
plē̜ǝstǝrǝ (L432p Susteren),
plęjstǝrǝ (Q095p Maastricht, ...
Q098p Schimmert),
plęstǝrǝ (Q284p Eupen),
plī.stǝrǝ (Q018p Geulle, ...
Q100p Houthem,
Q101p Valkenburg),
plīstǝrǝ (Q113p Heerlen, ...
L210p Venray),
plekken:
plɛkǝ (K318p Berverlo, ...
L414p Houthalen,
Q111p Klimmen,
L364p Meeuwen,
Q197p Noorbeek,
Q099q Rothem,
Q197a Terlinden,
Q013p Uikhoven,
Q097p Ulestraten),
plɛʔǝn (K278p Lommel),
plekkerij:
plɛkǝręj (K318p Berverlo),
plɛʔǝrē̜ (K353p Tessenderlo),
raapwerk:
rāpwęrk (Q202p Eys),
rapen:
rapǝ (Q121p Kerkrade
[(ruw bepleisteren)]
),
rauw afpleisteren:
rǫw āfpliǝstǝrǝ (Q121p Kerkrade),
smeren:
smē̜rǝ (L265p Meijel),
stucadoren:
støkadōrǝ (L318b Tungelroy),
stucwerk:
štukwęrǝk (Q121c Bleijerheide),
verputzen:
vǝrputsǝ (Q121c Bleijerheide),
witten:
wetǝ (Q113p Heerlen)
|
Een muurvlak of plafond bedekken met een laag metselmortel uit kalk en zand of Portlandcement. Voor fijner werk, vooral binnenhuis, worden muur of plafond eerst bedekt met een laag mortel, vervolgens effen geschuurd en dan overtrokken met een dunne laag pleisterspecie, meestal bestaande uit gegoten kalk en gips. Ook in Q 121 kende men verschillende bewerkingen om een muur te bepleisteren. Als eerste werd op de gemetselde muur met behulp van een speciale troffel, de zogenaamde 'schmeisstroffel' ('šmajstrufǝl'), een laag specie aangebracht. Het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, van voren recht. Men noemde dit: 'in het rauwt zetten' ('en ǝt rǫwt ˲z'tsǝ'). De stucadoor maakte daartoe een mortel aan, bestaande uit 5 delen zand, 1 deel kalk en 1 deel cement, die 'rauhputz' ('rǫwputs') werd genoemd. Nadat de laag was aangebracht werd hij met behulp van een rij glad gemaakt. Wanneer de muur ongeveer veertien dagen had gedroogd, kon men beginnen met de afwerking. Men noemde dit: de muur 'in de witte zetten' ('en dǝr w ̇īsǝ z'tsǝ') of 'in de fijnputz zetten' ('en dǝr fīn-/fajnputs z'tsǝ'). Daarbij werden twee lagen opgebracht. Het opbrengen van de eerste laag werd gedaan met behulp van de troffel en de 'sprahe' ('šprǭǝn'). Vervolgens werd de muur met de plakspaan gladgeschuurd. Voor de laatste laag gebruikte men 'vette spijs' ('v'tǝ špīs'), dus mortel waar veel kalk in was gemengd, zodat die laag ook wel 'de vette' ('dǝr v'tǝ') werd genoemd. Ook deze laag werd weer met de plakspaan verder afgewerkt. Zie ook de toelichtingen bij de lemmata 'Plafond', 'Plakspaan' en 'Speciebord'. Bij het pleisteren van een plafond werd de pleistermortel met grote kracht tegen de pleisterlatten gedrukt. Het teveel aan pleister dat bij deze werkzaamheden achter de latten terecht kwam, werd in Q 193 'kraal' ('kral') genoemd. Het woord werd ook gebruikt voor het teveel aan specie aan de binnenkant van een spouwmuur (Gronsvelds Woordenboek, pag. 243). [N 32, 37a; N 32, 37b; monogr.]
II-9
|