e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pleisteren (een) muur bezetten: mūr bǝzetǝ (Rijckholt), afgletten: af˲glɛtǝ (Leunen), afpleisteren: āfpliǝstǝrǝ (Kerkrade), bepleisteren: bǝplestǝrǝ (Waubach), berapen: bǝrāpǝ (Ell, ... ), bestrijken: bǝštrīkǝ (Sittard), bezetten: bǝzø̜tǝ (Bree), bǝzętǝ (Castenray, ... ), bǝzɛtǝ (Altweert, ... ), de muur opsauzen: dǝ mūr opsajzǝ (Oud-Caberg), een muur in de rauwe zetten: ǝn mȳr in dǝ rǫwǝ zętǝ (Venray), een plafond inzetten: enǝ plavǫŋ ezɛtsǝ (Kerkrade  [(de eerste pleisterlaag op een plafond aanbrengen)]  ), gepleisters: gǝplīstǝrs (Eupen), het grijs zetten: ǝt ˲gręjs ˲zɛtǝ (Genk), in de rauhputz werken: en dǝr rǫwputs werǝkǝ (Kerkrade), in de rauhputz zetten: en dǝr rǫwputs ˲zɛtsǝ (Kerkrade), in de rauwe werken: en dǝr rǫwǝ werǝkǝ (Kerkrade), in de rauwe zetten: en dǝr rǫwǝ zɛtsǝ (Kerkrade), in het rauwt werken: en ǝt rǫwt werǝkǝ (Kerkrade), in het rauwt zetten: en ǝt rǫwt zɛtsǝ (Kerkrade), plaasteren: plǫstǝrǝ (Castenray, ... ), plafonden: plafǫŋǝ (Helden, ... ), plǝfǫŋǝ (Zonhoven), plafonneren: plafonērǝ (Maastricht  [(stucadoren - ook: van een plafond voorzien)]  ), plafǝnjęrǝ (Tongeren), plafǝnē̜rǝ (Eupen  [(ook gebruikt voor het bepleisteren van wanden)]  ), plakken: plakǝ (Hasselt, ... ), plakwerk: plakwē̜rk (Gronsveld), pleisteren: pl ̇istǝrǝ (Herten), pl ̇iǝstǝrǝ (Montfort), pl ̇ēstǝrǝ (Roermond), plestǝrǝ (Epen, ... ), pli.stǝrǝ (Venlo), plistǝrǝ (Blitterswijck, ... ), plištǝrǝ (Panningen), pliǝstǝrǝ (Bleijerheide, ... ), pljē̜stǝrǝ (Echt), plēstǝrǝ (Montfort, ... ), plē̜ǝstǝrǝ (Susteren), plęjstǝrǝ (Maastricht, ... ), plęstǝrǝ (Eupen), plī.stǝrǝ (Geulle, ... ), plīstǝrǝ (Heerlen, ... ), plekken: plɛkǝ (Berverlo, ... ), plɛʔǝn (Lommel), plekkerij: plɛkǝręj (Berverlo), plɛʔǝrē̜ (Tessenderlo), raapwerk: rāpwęrk (Eys), rapen: rapǝ (Kerkrade  [(ruw bepleisteren)]  ), rauw afpleisteren: rǫw āfpliǝstǝrǝ (Kerkrade), smeren: smē̜rǝ (Meijel), stucadoren: støkadōrǝ (Tungelroy), stucwerk: štukwęrǝk (Bleijerheide), verputzen: vǝrputsǝ (Bleijerheide), witten: wetǝ (Heerlen) Een muurvlak of plafond bedekken met een laag metselmortel uit kalk en zand of Portlandcement. Voor fijner werk, vooral binnenhuis, worden muur of plafond eerst bedekt met een laag mortel, vervolgens effen geschuurd en dan overtrokken met een dunne laag pleisterspecie, meestal bestaande uit gegoten kalk en gips. Ook in Q 121 kende men verschillende bewerkingen om een muur te bepleisteren. Als eerste werd op de gemetselde muur met behulp van een speciale troffel, de zogenaamde 'schmeisstroffel' ('šmajstrufǝl'), een laag specie aangebracht. Het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, van voren recht. Men noemde dit: 'in het rauwt zetten' ('en ǝt rǫwt ˲z'tsǝ'). De stucadoor maakte daartoe een mortel aan, bestaande uit 5 delen zand, 1 deel kalk en 1 deel cement, die 'rauhputz' ('rǫwputs') werd genoemd. Nadat de laag was aangebracht werd hij met behulp van een rij glad gemaakt. Wanneer de muur ongeveer veertien dagen had gedroogd, kon men beginnen met de afwerking. Men noemde dit: de muur 'in de witte zetten' ('en dǝr w ̇īsǝ z'tsǝ') of 'in de fijnputz zetten' ('en dǝr fīn-/fajnputs z'tsǝ'). Daarbij werden twee lagen opgebracht. Het opbrengen van de eerste laag werd gedaan met behulp van de troffel en de 'sprahe' ('šprǭǝn'). Vervolgens werd de muur met de plakspaan gladgeschuurd. Voor de laatste laag gebruikte men 'vette spijs' ('v'tǝ špīs'), dus mortel waar veel kalk in was gemengd, zodat die laag ook wel 'de vette' ('dǝr v'tǝ') werd genoemd. Ook deze laag werd weer met de plakspaan verder afgewerkt. Zie ook de toelichtingen bij de lemmata 'Plafond', 'Plakspaan' en 'Speciebord'. Bij het pleisteren van een plafond werd de pleistermortel met grote kracht tegen de pleisterlatten gedrukt. Het teveel aan pleister dat bij deze werkzaamheden achter de latten terecht kwam, werd in Q 193 'kraal' ('kral') genoemd. Het woord werd ook gebruikt voor het teveel aan specie aan de binnenkant van een spouwmuur (Gronsvelds Woordenboek, pag. 243). [N 32, 37a; N 32, 37b; monogr.] II-9