e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
plooitang buigtang: bø̜jxtaŋ (Neeritter), falztang: falstsaŋ (Kerkrade), hoekklemtang: hōkklɛmtaŋ (Nieuwenhagen, ... ), omzettang: omzɛts-tsaŋ (Bleijerheide), plaattang: plāttaŋ (Reuver), plooitang: plujtaŋ (Bevingen  [(kleine en grote)]  , ... ), pluwǝtaŋ (Loksbergen), plōjtaŋ (Heerlen  [(kleine en grote)]  , ... ), plūjtaŋ (Weert), plūǝjtaŋ (Neeritter), plūǝtaŋ (Klimmen  [(kleine en grote)]  ), plǫjtaŋ (Bilzen  [(kleine en grote)]  , ... ), plooitangetje: plūǝjtɛŋskǝ (Neeritter), plooitjestang: plǫjkǝstāŋ (Meijel), prestang: prɛstaŋ (Bevingen), rechter klemtang: rɛxtǝr klɛmtaŋ (Nieuwenhagen, ... ), spie-/spijtang: špitaŋ (Klimmen), vouwtang: vǫwtsaŋ (Spekholzerheide  [(kleine en grote)]  ), zettang: zettaŋ (Montfort), zęttaŋ (Neeritter) Een kleine, dunne tang (met schuifje) om plooitjes te maken. Zie afb. 86. [N 61, 26a] || Tang met twee dwars op de tangbenen staande, brede, platte bekken waarmee metalen platen in een rechte lijn gebogen kunnen worden. Zie ook afb. 172a-b. De tang wordt vooral voor klein buigwerk gebruikt, bijvoorbeeld als men op karwei is. Vuylsteke (pag. 113) kent het woord plooitang ook voor een dubbele ijzeren staaf waartussen men metalen plaat kan buigen. Vgl. hiervoor ook afb. 172c-e. [N 33, 167; N 33, 170; N 64, 9] II-11, II-7