29417 |
plooitang |
buigtang:
bø̜jxtaŋ (L321p Neeritter),
falztang:
falstsaŋ (Q121p Kerkrade),
hoekklemtang:
hōkklɛmtaŋ (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q118p Schaesberg),
omzettang:
omzɛts-tsaŋ (Q121c Bleijerheide),
plaattang:
plāttaŋ (L299p Reuver),
plooitang:
plujtaŋ (P176b Bevingen
[(kleine en grote)]
, ...
Q095p Maastricht
[(kleine en grote)]
),
pluwǝtaŋ (P047p Loksbergen),
plōjtaŋ (Q113p Heerlen
[(kleine en grote)]
, ...
L216a Oostrum,
L371p Ophoven),
plūjtaŋ (L289p Weert),
plūǝjtaŋ (L321p Neeritter),
plūǝtaŋ (Q111p Klimmen
[(kleine en grote)]
),
plǫjtaŋ (Q083p Bilzen
[(kleine en grote)]
, ...
L217p Meerlo,
Q099q Rothem),
plooitangetje:
plūǝjtɛŋskǝ (L321p Neeritter),
plooitjestang:
plǫjkǝstāŋ (L265p Meijel),
prestang:
prɛstaŋ (P176b Bevingen),
rechter klemtang:
rɛxtǝr klɛmtaŋ (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q118p Schaesberg),
spie-/spijtang:
špitaŋ (Q111p Klimmen),
vouwtang:
vǫwtsaŋ (Q121b Spekholzerheide
[(kleine en grote)]
),
zettang:
zettaŋ (L382p Montfort),
zęttaŋ (L321p Neeritter)
|
Een kleine, dunne tang (met schuifje) om plooitjes te maken. Zie afb. 86. [N 61, 26a] || Tang met twee dwars op de tangbenen staande, brede, platte bekken waarmee metalen platen in een rechte lijn gebogen kunnen worden. Zie ook afb. 172a-b. De tang wordt vooral voor klein buigwerk gebruikt, bijvoorbeeld als men op karwei is. Vuylsteke (pag. 113) kent het woord plooitang ook voor een dubbele ijzeren staaf waartussen men metalen plaat kan buigen. Vgl. hiervoor ook afb. 172c-e. [N 33, 167; N 33, 170; N 64, 9]
II-11, II-7
|