21524 |
potter? |
bijeenpotter:
⁄t is ne bijeenpotter (L354p Wijchmaal),
oppotter:
oppotter (Q203p Gulpen, ...
Q203b Ingber,
Q034p Merkelbeek),
potter:
potter (Q202p Eys, ...
L352p Hechtel,
Q039p Hoensbroek,
Q096b Itteren,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
L387p Posterholt,
L331p Swalmen,
L331p Swalmen,
L271p Venlo),
potər (P055p Kermt),
pötter (L330p Herten (bij Roermond)),
⁄t ēͅs ənə poͅttər (Q088p Lanaken),
⁄t is ne potter (L354p Wijchmaal)
|
bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)] || een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)] || gierigaard [ZND 35 (1941)] || Hij is zo spaarzaam (nauwziend, hij houdt het bijeen, en andere uidrukkingen met dezelfde betekenis). [ZND 07 (1924)] || op zijn geld zitten; nauwelijks iets uit willen geven [potten, ponken] [N 89 (1982)] || van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)]
III-3-1
|