26429 |
poulie |
giet:
gīt (P119p Sint-Lambrechts-Herk),
houten poulie:
hǭǝtǝ pulī (P187p Berlingen),
poulie:
pu.li (Q188p Kanne, ...
Q088p Lanaken,
Q240p Lauw,
Q095p Maastricht,
Q180p Mal,
Q241p Rutten,
Q181p Sluizen,
Q162p Tongeren),
pulī (P120p Alken, ...
P187p Berlingen,
Q160p Bommershoven,
Q159p Broekom,
Q160a Haren,
P188p Hoepertingen,
Q077p Hoeselt,
P177a Ordingen,
P119p Sint-Lambrechts-Herk,
Q078p Wellen),
pǝlī (Q164p Heks),
pǫli (L372a Aldeneik, ...
L417p As,
L372p Maaseik,
L368p Neeroeteren,
L416p Opglabbeek,
L362p Opitter,
L415p Opoeteren),
rad:
rǫǝt (P195p Gutschoven),
rad bet een kant:
rǫǝt bę nǝ kant (P176p Sint-Truiden),
rad van de tire-sac:
rǫǝt ˲van dǝ tīrsak (Q241p Rutten),
riemschijf:
rē.mšɛjf (Q095p Maastricht),
ritsel:
ritsel (Q039p Hoensbroek),
wiel:
wīl (Q160p Bommershoven)
|
De onderste poulie van het luiwerk van een watermolen die in verbinding staat met het groot kamrad. Zie ook afb. 76 en de toelichting bij het lemma ɛluiwerk, zakkentrekkerɛ. De opgaven poulie (P 119, P 120, P 177a, P 187, P 188, Q 77, Q 78, Q 159, Q 160, Q 160a, Q 164), houten poulie (P 187), wiel (Q 160), giet (P 119), rad bet een kant (P 176) en rad (P 195) zijn ook van toepassing op de bovenste poulie van het luiwerk in een watermolen. Zie ook afb. 76. Het woordtype ritsel (Q 39) duidt mogelijkerwijs een kam- of tandwiel aan.' [Jan 229; Coe 205; Grof 233; A 42A, 46]
II-3
|