31604 |
ritsbeitel van de hoefsmid |
afgeronde chasse:
af˱gǝrǫndǝ šas (P176b Bevingen),
engelse stamper:
ɛ̄ŋǝlsǝ stāmpǝr (K353p Tessenderlo),
gleufstamper:
glø̜jfstampǝr (P047p Loksbergen),
hoefijzergleufbeitel:
hōf˱īzǝrglø̄f˱bęjtǝl (L382p Montfort),
rits:
rets (L291p Helden, ...
L290p Panningen,
L192a Siebengewald,
Q121b Spekholzerheide,
L432p Susteren),
ritsbeitel:
rets˱bēsǝl (Q116p Simpelveld),
rets˱bēǝtǝl (Q113p Heerlen),
rets˱bęjtǝl (L165p Heijen, ...
L330p Herten,
Q111p Klimmen,
Q095p Maastricht,
L217p Meerlo,
L159a Middelaar,
L321p Neeritter,
L216a Oostrum,
L299p Reuver,
L213p Well),
rets˱bɛ̄jtǝl (Q005p Zutendaal),
ronde beitel:
rǫnǝ bɛjtǝl (P219p Jeuk),
zetbeitel:
zet˱bęjtǝl (L289p Weert)
|
De beitel waarmee men een gleuf maakt in de onderkant van het hoefijzer. Zie ook afb. 225. Meestal wordt als ritsbeitel een stokbeitel gebruikt, een beitel die los aan een steel bevestigd kan worden. In de rits worden op de plaats waar de hoefnagels komen te zitten met een hoefijzerstamper gaten in het metaal gedreven voor de nagelkoppen. Die gaten worden dan vervolgens met behulp van een hoefijzerdoorslag doorgeslagen. [N 33, 362]
II-11
|