33436 |
ruimte tussen opeenvolgende gebinten |
gebint:
gǝbenjt (Q007p Eisden),
gǝbent (K358p Beringen, ...
K318p Berverlo,
P176p Sint-Truiden,
P058p Stevoort),
gǝbentj (L420p Rotem, ...
Q014p Urmond,
L368b Waterloos),
gǝbint (L422p Lanklaar, ...
K357p Paal),
gǝbēnt (K353p Tessenderlo),
gǝbēntj (Q020p Sittard),
gǝbē̜ ̞nt (Q072p Beverst),
gebinte:
gǝbentǝ (K357p Paal),
gǝbēntǝ (Q093p Rosmeer),
gebont:
gǝbonjt (L320a Ell),
gǝbonjtj (L430p Einighausen, ...
L322p Haelen),
gǝbont (K358p Beringen, ...
L247p Broekhuizen,
K278p Lommel,
L265p Meijel,
Q096c Neerharen,
L312p Neerpelt,
L416p Opglabbeek,
L314p Overpelt),
gǝbontj (L327p Beegden, ...
L426p Buchten,
L320a Ell,
Q021p Geleen,
L326p Grathem,
L328p Heel,
L330p Herten,
L325p Horn,
L376p Linne,
L377p Maasbracht,
L332p Maasniel,
L382p Montfort,
L322a Nunhem,
L288a Ospel,
L293p Roggel,
L378p Stevensweert,
L318b Tungelroy),
gǝboŋk (L291p Helden, ...
L290p Panningen,
L266p Sevenum,
L270p Tegelen),
gǝboŋkt (L290p Panningen),
gǝbõntj (L318p Stramproy),
gǝbønj (Q039p Hoensbroek),
gǝbønjt (Q028p Jabeek),
gǝbøntj (L430p Einighausen, ...
L375p Wessem),
gǝbø̜ŋk (L267p Maasbree),
gǝbōnt (L317p Bocholt, ...
L289h Boshoven,
L360p Bree,
Q018p Geulle,
L289a Hushoven,
L289b Leuken,
Q012p Rekem,
L214p Wanssum),
gǝbōntj (L377p Maasbracht, ...
L318b Tungelroy),
gǝbōntš (Q009p Maasmechelen),
gǝbōŋk (L244c America, ...
L295p Baarlo,
L269b Boekend,
L267p Maasbree),
gǝbǫnt (Q086p Eigenbilzen, ...
Q002p Hasselt,
P050p Herk-de-Stad,
P045p Meldert,
L420p Rotem,
P174p Velm,
P177p Zepperen),
gǝbǫntj (L378q Berkelaar, ...
L381p Echt,
L292p Heythuysen,
L371p Ophoven),
gǝbǫu̯ntj (L381a Putbroek),
gǝbǭ.nt (Q009p Maasmechelen),
gǝbǭnt (L282p Achel, ...
L316p Kaulille),
(mv)
gǝbuni̯ǝr (Q033p Oirsbeek),
gebonte:
gǝbonjtǝ (L321p Neeritter),
gǝbontǝ (Q097p Ulestraten),
gebontleg:
gǝbuntlēx (Q007p Eisden),
gevak:
gǝvāk (Q113p Heerlen),
pand:
pant (L270p Tegelen),
porring:
poreŋ (L372p Maaseik),
vak:
vak (L248p Lottum),
(mv)
vakǝ (L423p Stokkem),
verbont:
vǝrbo.nt (Q202p Eys),
vǝrbõnt (Q112p Voerendaal),
vǝrbōŋk (Q211p Bocholtz, ...
Q113p Heerlen)
|
Het vak of de ruimte tussen de opeenvolgende gebinten in een stal of in een schuur, die wordt begrensd door de vlakken van twee gebinten en de buitenmuur of door één gebint en twee muren die dan een hoek vormen. Zie afbeelding 18 en de plattegronden bij paragraaf 1.2. Bij driebeukige gebouwen omvat zo''n vak een deel van de middenbeuk en een deel van de zijbeuken. Bij éénbeukige gebouwen kan begripsverwarring ontstaan met de ruimte tussen de stijlen, die immers in de buitenmuren staan. Zie daarom ook het lemma "ruimte tussen de stijlen" (3.3.9). Omdat bij éénbeukige gebouwen de gebinten vaak niet zo duidelijk zichtbaar zijn (vooral in de stallen) en bij nieuwere gebouwen met dragende muren gebinten ontbreken, is de in dit lemma bedoelde ruimte voor vele informanten een onbekend begrip (met name in L 269, 271, 289, 296, 330, 375, 378, 378*, 381b, 0426, 429, Q 15, 32, 32a, 95, 99, 102, 112, 119, 121, 196, 203, 208 en 222). Van belang en interessant is de metonymische naamsoverdracht die zich in dit lemma herhaaldelijk voordoet: de benaming van de gebinten gaat over op die voor de ruimte tussen de gebinten. Zie afbeelding 15.' [N 4, 3; N 4A, 9a; A 25, 17]
I-6
|