26518 |
scheistok |
schei(d)stek:
sxe̜̜jstɛk (L289p Weert),
šęjstɛk (L292a Maxet, ...
L321p Neeritter,
L318p Stramproy),
schei(d)stok:
schei(d)stok (L300p Beesel, ...
L292p Heythuysen,
L267p Maasbree,
Q036p Nuth,
L318p Stramproy,
L210p Venray),
sxe̜̜jstǫk (L286p Hamont, ...
L246p Horst,
L211p Leunen,
L289p Weert),
še̜̜jstǫk (L265p Meijel),
schei(d)stuk:
sxe̜̜jstøk (L164p Gennep),
steel:
štēl (L330p Herten),
stek:
štɛk (Q099q Rothem)
|
De lange stok waaraan de scheiplank vastzit en die doorloopt tot op de steenzolder. Zie ook afb. 83 en 84 en de toelichting bij het lemma scheiplank. [N O, 24e; A 42A, 42]
II-3
|