26565 |
scherpmachine |
dobber:
dǫbǝr (P195p Gutschoven),
piqueur:
pekø̄r (P177a Ordingen),
pekø̜̄r (P120p Alken, ...
P187p Berlingen,
Q160a Haren,
Q164p Heks,
Q077p Hoeselt,
P119p Sint-Lambrechts-Herk,
P176p Sint-Truiden),
pikø̄.r (Q181p Sluizen, ...
Q162p Tongeren),
revolver:
rǝvolvǝr (Q162p Tongeren),
scherper:
šɛ̄.rǝpǝr (Q181p Sluizen),
scherpmachientje:
šerpmǝšiŋkǝ (L417p As, ...
L416p Opglabbeek),
scherpmachine:
sxɛrǝpmǝšen (Q078p Wellen),
šerpmǝšin (L371p Ophoven, ...
L362p Opitter),
šɛrǝp˱mǝši.n (Q240p Lauw, ...
Q180p Mal,
Q184p Roclenge-Sur-Geer,
Q241p Rutten,
Q162p Tongeren),
šɛ̄.rǝp˱mǝše.n (Q188p Kanne),
šɛ̄.rǝp˱mǝši.n (Q095p Maastricht),
slijpschijf:
slęǝpsxęjf (Q160p Bommershoven)
|
Toestel voor het scherpen van molenstenen. Volgens Van Dam 1972 (pag. 119/120) kende men reeds vōōr 1900 scherpmachines, waarbij beitels het bodemsel tussen de kerven wegschaafden. De machines vergden nogal enige routine in het gebruik en werden betrekkelijk weinig aangeschaft. Zie voor het woordtype piqueur ook het lemma ɛluchthamerɛ in wld II.5, pag. 132.' [Jan 219; Coe 193; Grof 213]
II-3
|