26396 |
schietzolder |
kandel-/kanjelzolder:
kǫjnjǝlzǫldǝr (P050p Herk-de-Stad),
schevel:
ši.vǝl (Q095p Maastricht),
schietstoel:
šitstu.l (Q180p Mal),
schietvloed:
sxiǝt˲vlut (P058p Stevoort),
schietzolder:
sxit˲zǫldǝr (P057p Kuringen, ...
Q240p Lauw),
sxit˲zǫlǝr (P051p Lummen),
ši.t˲zǫlǝr (Q240p Lauw, ...
Q241p Rutten),
šit˲zǫldǝr (Q083p Bilzen),
šȳt˲zǫlǝr (Q071p Diepenbeek, ...
Q075p Vliermaalroot),
schuif:
šø̜jf (Q088p Lanaken),
waterscheut:
wǭ.tǝršø̄.t (Q162p Tongeren)
|
Het eerste gedeelte van de watergoot waar de snelheid van het water wordt vergroot. Daarna loopt het water over een recht stuk, de baard, naar een gedeelte dat de ronding heeft van het rad, de hals. Zie ook het lemma ɛwatergoot bij onderslagmolensɛ.' [Vds 59; Coe 55]
II-3
|