32009 |
schuiflat van de bankschroef |
führung:
fyruŋ (Q121c Bleijerheide),
geleider:
gǝlęjdǝr (Q083p Bilzen, ...
L328p Heel,
Q204a Mechelen,
L270p Tegelen),
wangleider:
waŋlɛjǝr (L271p Venlo),
zeegknabje:
zē̜xknɛpkǝ (Q018p Geulle)
|
Een van gaten voorziene houten of ijzeren lat onder aan de bankschroef die ervoor zorgt dat de lip van de bankschroef evenwijdig met de poten van de werkbank blijft. Een pin die door een van de gaatjes van de lat wordt gestoken, voorkomt dat de lip tijdens het klemmen schuin kan trekken. Zie ook afb. 113. [N 53, 208f]
II-12
|