34594 |
slaghout |
degel:
di̯ęgǝl (Q198b Oost-Maarland),
dęi̯gǝl (Q111p Klimmen, ...
Q204a Mechelen,
Q203a Reijmerstok),
degen:
dē.x (Q101p Valkenburg),
dēgǝ (Q211p Bocholtz, ...
Q113p Heerlen,
Q099p Meerssen,
Q097p Ulestraten
[(werd vroeger wel eens gebruikt om ruzies uit te vechten)]
),
dēǝgǝ (Q119p Eygelshoven, ...
Q193p Gronsveld),
dē̜.gǝ (Q033p Oirsbeek),
dē̜gǝ (Q019b Groot Genhout, ...
Q111p Klimmen,
Q198b Oost-Maarland,
Q209p Teuven),
deger:
dē̜gǝr (Q027p Doenrade),
dɛ̄gǝr (Q197p Noorbeek),
draagschei:
drāxšęi̯ (L382p Montfort),
draaihout:
drēhǫu̯t (L434p Limbricht),
draaischei:
drɛi̯šęi̯ (L270p Tegelen),
houderschei:
hāltǝrsxęi̯ (L163a Milsbeek, ...
L163p Ottersum),
hout:
hãt (K278p Lommel),
hǫu̯t (L324p Baexem, ...
L429a Berg
[(bij sommige karren werd een ketting gebruikt)]
,
Q033p Oirsbeek),
houwhout:
hãu̯hãt (K278p Lommel),
kardegel:
kārdē̜gǝl (Q204a Mechelen),
karschei:
kāršē (Q077p Hoeselt),
kiphout:
kephǫu̯t (L382p Montfort),
kiphǫu̯t (Q022p Munstergeleen),
kipkeper:
kipkeper (Q007p Eisden),
kipschei:
kipšęi̯ (L270p Tegelen),
kramp:
kramp (L318p Stramproy),
sabel:
šǭbǝl (Q178p Val-Meer),
schei:
sxē (Q002p Hasselt),
sxēi̯ (P054p Spalbeek),
sxē̜i̯ (P107a Rummen, ...
Q078p Wellen),
sxęi̯ (Q156p Borgloon),
šāi̯ (L320c Haler),
šē (Q083p Bilzen),
šē̜i̯ (L368b Waterloos),
šęi̯ (L295p Baarlo),
šɛi̯ (Q162p Tongeren),
scheilat:
sxęi̯lat (Q078p Wellen),
scheistek:
sxāi̯stęk (K318p Berverlo),
schuifstek:
sxø̜̄fstęk (K358p Beringen),
slaagstek:
sloxstęk (Q093p Rosmeer),
slaghout:
slagāt (K278p Lommel),
slaxhot (K361p Zolder),
slaxhøi̯t (L416p Opglabbeek),
slaxhø̜t (K314p Kwaadmechelen),
slaxhōt (P107a Rummen),
slaxhǭu̯t (L317p Bocholt, ...
L372p Maaseik),
slax˱hǭt (P048p Halen),
slax˱ǭu̯t (L372p Maaseik, ...
L371p Ophoven),
slāxholt (L244c America, ...
L268p Velden),
slāxhø̜u̯t (L360p Bree),
slāxhōt (P051p Lummen),
slāxhǫu̯t (L295p Baarlo, ...
L326p Grathem,
L320c Haler,
L321p Neeritter,
L314p Overpelt,
L266p Sevenum,
L374p Thorn,
L318b Tungelroy,
L271p Venlo,
L289p Weert
[(ouderwets)]
),
slāxhǭǝt (Q156p Borgloon),
slāx˱ǫu̯t (L422p Lanklaar, ...
L420p Rotem),
slāx˱ǭt (Q002p Hasselt),
slāǝx˱hǭu̯ǝt (P055p Kermt),
slǫxhōt (Q071p Diepenbeek),
slǭxhot (P186p Gelinden, ...
P197p Heers),
slɛ̄xholt (L269p Blerick),
šlāxhōt (Q039p Hoensbroek, ...
Q117a Waubach),
šlāxhōts (Q119p Eygelshoven),
šlāxhǫu̯t (L429p Guttecoven, ...
Q112a Heerlerheide,
Q019a Neerbeek,
L329p Roermond,
Q098p Schimmert,
L432p Susteren,
Q101p Valkenburg),
slagschei:
šlāxšęi̯ (L294p Neer),
sliethout:
šl˙ēthǫu̯t (Q032a Puth),
slietschei:
sliǝtšęi̯ (Q013p Uikhoven),
slot:
sluǝt (L317p Bocholt),
slȳǝt (L416p Opglabbeek),
slōt (L316p Kaulille, ...
L369p Kinrooi),
slūǝt (L361p Tongerlo),
slǭt (L294p Neer),
šlǭt (L332p Maasniel, ...
Q014p Urmond),
slotbalk:
šlǭt˱balk (L331p Swalmen),
sluitboom:
slȳt˱bōm (L211p Leunen),
šlu.t˱bau̯m (L383p Melick),
sluithout:
sluithout (Q021p Geleen),
šluthǫu̯t (L384p Herkenbosch, ...
Q020p Sittard),
sluiting:
slyteŋ (L159a Middelaar),
slytjeŋ (L265p Meijel),
slūteŋ (L381p Echt, ...
L382p Montfort,
L318b Tungelroy),
šluteŋ (L330p Herten, ...
L270p Tegelen),
šlȳteŋ (L290p Panningen),
šlū.teŋ (L331b Boukoul, ...
L331p Swalmen),
sluitschei:
slutšęi̯ (L322a Nunhem),
sluǝtsxęi̯ (L268p Velden),
sløtšęi̯ (L265p Meijel),
šlutšęi̯ (L330p Herten),
sluitstek:
slø̜̄tstęk (K358p Beringen),
slø̜tstęk (P044p Zelem, ...
Q001p Zonhoven),
sluitstuk:
sluu̯tstøk (L282p Achel),
slø̜tstøk (K357p Paal),
slǫu̯ǝtstøk (K353p Tessenderlo),
šlūtštø̜k (L324p Baexem),
sluitwerk:
šlūtwęrk (L383p Melick
[(recenter - van ijzer)]
),
steekhout:
stēkhǫu̯t (Q096c Neerharen, ...
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
stē̜khō.t (Q188p Kanne),
stē̜khǭu̯t (Q009p Maasmechelen
[(mv stē̜khǭu̯tǝr)]
),
stek:
stęk (P048p Halen),
stekhout:
stękhǫu̯t (Q096d Smeermaas)
|
Het losse houten, soms draaibare balkje onder de slagkar dat dient om de bak vast te zetten en te voorkomen dat hij onverwacht kipt. Dit balkje moet weggenomen of -gedraaid worden eer men de bak kan doen kippen. Er zijn verschillende soorten vergrendelingen: 1. een balkje dat onder de berries door wordt geschoven in twee krammen die onderaan in de draagbomen van de kar zijn bevestigd; 2. een balkje dat in het midden doorboord is en onderaan in het midden van een van de voorste scheien van de karbak vastgemaakt is. Het kan onder de bak gedraaid worden en vastgezet in de twee haken onderaan de draagbomen van de bak; 3. het balkje kan ook boven de berries en de draagbomen op de schoot van de kar aangebracht worden. [N 17, 20; N G, 56f]
I-13
|