32573 |
slecht bemesten |
(het land) kree omdoen:
krēi̯ omdō.n (L331b Boukoul, ...
L331p Swalmen),
arm maken:
ē̜ ̞rǝm mākǝ (L192b Aijen),
bang zijn voor get derop te werpen:
baŋ zī vȳr gɛt ˲drop tǝ wɛrǝpǝ (Q118p Schaesberg),
gangen:
hē̜ gęŋt (L322a Nunhem
[(persoonsvorm)]
),
heiboer:
hęi̯būr (Q009p Maasmechelen),
heimester:
hęi̯męstǝr (Q009p Maasmechelen),
het kree aanleggen:
ǝt krēi̯ ā.nlegǝ (L331b Boukoul, ...
L331p Swalmen),
hoddelskremer:
hǫdǝlskrīǝmǝr (Q117p Nieuwenhagen),
keuter:
kø̄tǝr (L374p Thorn),
keuteren:
kø̄tǝrǝ (L332p Maasniel),
kreetjes boeren:
krɛi̯ʔǝs˱ buǝrǝn (K278p Lommel),
krempel boeren:
krɛ ̝mpǝl bōrǝ (L266p Sevenum),
mager maken:
māgǝr mākǝ (L192b Aijen),
met stro mesten:
męt strø̜i̯ męstǝ (Q009p Maasmechelen),
nuchter zaaien:
nyxtǝr zēǝ (Q241p Rutten
[(zonder de akker tevoren te bemesten)]
),
op de krimp boeren:
op˱ dǝ kremp˱ buǝrǝn (K278p Lommel),
op gods geluk boeren:
ǫp ˲gǫts ˲gǝlø̜k˱ bōrǝ (L289a Hushoven),
op kree boeren:
ǫp kręi̯ bōrǝ (L318b Tungelroy),
ǫp kręi̯ bū.rǝ (L330p Herten),
ǫp kręi̯ būǝrǝ (L282p Achel),
op oude kracht boeren:
ǫp˱ ǭi̯ kraxt˱ bōrǝ (L321p Neeritter),
op stratendrek boeren:
ǫp štrǭtǝdrɛk˱ būrǝ (L270p Tegelen),
op zaaizaad boeren:
op ˲zīǝzǭt˱ būrǝ (Q204a Mechelen),
puimboer:
pȳǝmbūr (Q198b Oost-Maarland),
puinenboer:
pø̄i̯nǝn˱būr (L159a Middelaar),
slecht scheren:
šlɛx(t) šē̜rǝ (L322p Haelen, ...
Q014p Urmond),
stroboer:
strø̜i̯būr (Q009p Maasmechelen),
uitleuteren:
ūtlø̄tǝrǝ (L289a Hushoven),
uitmergelen:
ytmɛ ̝r(ǝ)gǝlǝ (L216p Oirlo),
ūsmɛ ̝r(ǝ)gǝlǝ (Q116p Simpelveld),
ūtmerǝgǝlǝ (Q027p Doenrade, ...
Q020p Sittard),
ūtmē̜rgǝlǝ (L246p Horst),
ūtmɛ ̝r(ǝ)gǝlǝ (Q113p Heerlen, ...
L292p Heythuysen,
L265b Kronenberg,
L248p Lottum,
L266p Sevenum),
ūtmɛlǝgrǝ (Q191p Cadier),
ūtmɛ̄rgǝlǝ (Q194p Rijckholt),
uitpegelen:
ūtpēgǝlǝ (L288p Nederweert),
uitpitsen:
ytpitsǝ (L192b Aijen, ...
L115p Mook,
L163p Ottersum,
L192a Siebengewald),
ytpītsǝ (L209p Merselo),
uitpulveren:
ūtpølvǝrǝ (Q113p Heerlen),
zaaien op andermans kosten:
zɛi̯ǝ ǫp˱ aŋǝrmans kø̜stǝ (L331p Swalmen),
zich arm boeren:
zex˱ ɛrǝm būrǝ (Q198b Oost-Maarland),
zich kapot boeren:
zix kapǫt˱ boǝrǝ (Q002p Hasselt),
zich neer boeren:
zex nēr būrǝ (Q198b Oost-Maarland)
|
Het gebruik van weinig of geen mest of van mest van slechte kwaliteit heeft tot gevolg dat de opbrengst gering is en de grond uiteindelijk uitgeput raakt. Een gevolg hiervan is weer dat het bedrijf er op achteruit gaat. Als redenen voor slechte bemesting kunnen genoemd worden: armoede, gierigheid of ondeskundigheid. [N 11, 26; N 11A, 31; JG 1b add.]
I-1
|