26040 |
sleutels |
kijlen:
kīlǝ (L426p Buchten),
(enk)
kīl (Q027p Doenrade),
sleutels:
slø̄tǝls (L381p Echt),
slietkijlen:
(enk)
šlitkī.l (Q204a Mechelen),
šlētki.l (Q119p Eygelshoven),
sloten:
slø̜t (Q019b Groot Genhout
[(enkelvoud: slǭt)]
),
šlø̜̄ (Q111p Klimmen),
šlø̜̄t (L434p Limbricht, ...
Q033p Oirsbeek),
sluiters:
slūtǝrs (L382p Montfort),
sluitkijlen:
šlū.tkīlǝ (L270p Tegelen),
sluitspieën/-spijen:
šlū.tšpiǝ (L270p Tegelen),
speekkijlen:
(enk)
špęjkkīl (Q027p Doenrade),
speekleider:
špęklęjǝr (Q027p Doenrade),
spieën/spijen:
spieën/spijen (Q112p Voerendaal),
spijǝ (L294p Neer, ...
L321p Neeritter,
L318p Stramproy,
K353p Tessenderlo,
L374p Thorn),
spęjǝ (L289p Weert),
špijǝ (Q111p Klimmen),
špiǝ (L294p Neer),
stelsleutels:
stęlslø̄tǝls (L292a Maxet, ...
L289p Weert)
|
De houten sleutels waarmee de penbalk wordt vastgezet. In l 265 werd de penbalk met behulp van een houten en een ijzeren beugel bevestigd. [N O, 29c] || De, meestal vier wiggen waarmee de naaf op de rand van de spaakkuil draaibaar wordt vastgezet. In Montfort (L 382) werden aanvankelijk 3 cm dikke houten wiggen gebruikt om de naaf vast te zetten. Men noemde ze sluiters. Later werden ze vervangen door ijzeren spanbeugels. [N G, 8b]
II-12, II-3
|