e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slijm fluim: fluime (Hechtel, ... ), fluimen (Zolder, ... ), flume (Kinrooi, ... ), fluum (Ell, ... ), fluume (Susteren, ... ), B.v. Hè kost de flûîme ni-j boove krêge.  flûîm (Beverlo, ... ), Uit de keel.  flājm (Tongeren, ... ), gele, een -: gael (Heerlerbaan/Kaumer, ... ), groene, een -: ne greune (Tungelroy, ... ), klark: klark (Vlodrop, ... ), kliek: kleek (Blerick, ... ), klokkentouwen: Indien het uit de neusgaten hangt.  klokkə-touwə (Gennep), koet: koet (Vaals, ... ), kōēt (Noorbeek, ... ), koets: kōēts (Mheer, ... ), kots: kots (Sint-Pieter, ... ), neusvocht: neusvocht (Noorbeek, ... ), plaaier: Keel.  floojer (Bilzen), rochel: Borst.  roĕchel (Bilzen), slijm: schliem (Gulpen), schliēm (Schimmert), schliĕm (Brunssum), schlīēm̂ (Amby), sjlie:m (Herten (bij Roermond)), sjliehm (Waubach), sjliem (Beek, ... ), sjlieme (Posterholt), sjliēm (Ten-Esschen/Weustenrade), sjlīēm (Beesel, ... ), sjlīēëm (Nieuwenhagen), sjlîêm (Amstenrade, ... ), sleem (Eigenbilzen, ... ), sleim (Boorsem), sli-jm (Bree, ... ), sli.m (Meeuwen), slie.m (Kelpen), slie:m (Kaulille), slieem (Weert), sliem (Achel, ... ), slieëm (Bocholt), sliĕm (Meijel, ... ), slijm (Heythuysen, ... ), slijmen (Genk), slièm (Sevenum), sliém (Maastricht), sliêm (Blerick, ... ), sliëm (Maasbree, ... ), slīem (Eksel, ... ), slīēm (Echt/Gebroek, ... ), sluim (Hoeselt), slèèm (Hechtel), sléém (Leopoldsburg), šlī.m (Eys, ... ), ṣlīm (Montzen), B.v. De slê"m liep öt zène mùnd.  slê"m (Beverlo), Mond.  sleim (Bilzen), slijm  slièm (Eksel), slijmer: sluimer (Alken), slèè.mer (Hasselt), slijmhoest: slijmhoest (Peer), slover: sjloever (Noorbeek, ... ), sjlóevër (Herten (bij Roermond)), slaover (Maaseik), snot: snot (Achel, ... ), snòt (Loksbergen), snót (As), neus  snot (Eksel), Neus.  snot (Bilzen), Opm.: etter uit zweer is mettére.  snot (neus) (Vliermaal), Uit de neus.  snòt (Tongeren), snotbel: -> lm. snottebel  snotbel (Houthalen), snoterbel: -> lm. snottebel  snōēterbèlle (As), snūūtərbèllə (Opglabbeek), snots: schnots (Amby), sjnôts (Gronsveld), snóts (Kanne), snotter: sjnooter (Herten (bij Roermond)), sjnoter (Schinnen), snoeëter (Maaseik, ... ), snoter (Boorsem, ... ), snotter (Gruitrode, ... ), sno’t’r (Bocholt), snuter (Bree), Opm.  sjnooter (Geleen), tuf: Speeksel.  tuf (Eksel, ... ), zever: zijver (Venlo) slijm || Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)] || Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder, snotter, snot). [N 107 (2001)] || slijmerig mondvocht, hetgeen men bij koeien en honden ziet III-1-2