32901 |
slijpbus, hoorn |
azijnpot:
a`zī.npǫt (Q091p Veldwezelt),
blikken pot:
blikken pot (Q078p Wellen),
bus:
bes (Q170p Grote-Spouwen),
bø̜s (Q191p Cadier, ...
L325p Horn,
Q099p Meerssen,
Q093p Rosmeer),
busje:
beskǝ (Q094p Hees),
bø̜skǝ (P176p Sint-Truiden),
edikpot:
jikpǫt (Q170p Grote-Spouwen),
jiękpǫt (Q084p Waltwilder),
hoorn:
gjōǫ.n (Q167p Koninksem),
guu̯ę.n (Q181p Sluizen),
guø.n (Q177p Millen),
guǝn (Q176a Ketsingen),
gōn (Q163p Berg),
huu̯an (P186p Gelinden, ...
P197p Heers),
huǝ.n (Q162p Tongeren),
hørǝ (Q039p Hoensbroek),
hōrn (P051p Lummen),
hōrǝ (L369p Kinrooi),
hǭrǝn (L322p Haelen),
hǭu̯rǝ (P107a Rummen),
iuu̯an (P186p Gelinden, ...
P197p Heers),
wøi̯n (Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
wǫ.n (Q089p Martenslinde, ...
Q171p Vlijtingen),
wǫn (Q169p Membruggen),
huis:
hou̯ǝs (K278p Lommel),
koehoorn:
kou̯hǭrǝ (Q020p Sittard),
kuguǫ.n (Q242p Diets-Heur),
kuwǫ.n (Q077p Hoeselt),
kuwǫn (Q174p Herderen),
kōhōǝ.n (Q188p Kanne),
petelle (fr.):
petelle (fr.) (Q284p Eupen),
pijp:
pē̜ǝp (Q080p Vliermaal),
pot:
pǫt (Q084p Waltwilder, ...
L368b Waterloos),
potje:
potje (P173p Halmaal, ...
P172p Wilderen),
slijpbus:
slei̯.bø̜s (L420p Rotem),
slē.bes (Q171p Vlijtingen),
slē.bø̜s (Q174p Herderen, ...
Q175p Riemst,
Q178p Val-Meer,
Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
slē.bęs (Q090p Mopertingen, ...
Q084p Waltwilder),
slī.bø̜s (L421p Dilsen, ...
L419p Elen,
Q188p Kanne,
L370p Kessenich,
Q088p Lanaken,
L372p Maaseik,
L371p Ophoven,
Q172p Vroenhoven),
slī.bø̜š (Q011p Boorsem, ...
Q007p Eisden,
L422p Lanklaar,
Q006p Leut,
Q009p Maasmechelen,
L424p Meeswijk,
Q096c Neerharen,
Q010p Opgrimbie,
Q012p Rekem,
L423p Stokkem,
Q013p Uikhoven,
Q008p Vucht),
slī.bęs (Q087p Gellik),
slībø̜s (L416p Opglabbeek, ...
Q096d Smeermaas),
slīp˱bø̜s (L378q Berkelaar, ...
L381p Echt,
L326p Grathem,
Q095p Maastricht,
L319p Molenbeersel,
L382p Montfort,
L321p Neeritter,
Q198b Oost-Maarland,
Q095a Oud-Caberg,
L329p Roermond,
Q098p Schimmert,
Q020p Sittard,
Q015p Stein,
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
slīp˱bø̜š (Q018p Geulle, ...
L427p Obbicht,
Q035a Rumpen,
Q014p Urmond),
sl˙īp˱bø̜s (Q032p Schinnen, ...
Q117a Waubach),
šlī.p˱bø̜.s (Q200p s-Gravenvoeren, ...
Q247p Sint-Martens-Voeren,
Q247a Sint-Pieters-Voeren),
šlībø̜s (Q099q Rothem, ...
L432p Susteren,
Q209p Teuven,
L386p Vlodrop),
šlīf˱bø̜s (Q211p Bocholtz),
šlīp˱bø̜s (Q035p Brunssum, ...
L426p Buchten,
Q096p Bunde,
Q119p Eygelshoven,
Q021p Geleen,
L425p Grevenbicht / Papenhoven,
Q193p Gronsveld,
L429p Guttecoven,
Q105p Heer,
Q112a Heerlerheide,
L291p Helden,
L384p Herkenbosch,
Q039p Hoensbroek,
L426z Holtum,
Q111p Klimmen,
L434p Limbricht,
Q192p Margraten,
Q204a Mechelen,
Q099p Meerssen,
L383p Melick,
Q034p Merkelbeek,
Q196p Mheer,
Q022p Munstergeleen,
L294p Neer,
Q019a Neerbeek,
Q197p Noorbeek,
Q033p Oirsbeek,
Q111q Ransdaal,
Q203a Reijmerstok,
Q032p Schinnen,
Q020p Sittard,
L270p Tegelen,
Q112z Ten Esschen,
Q197a Terlinden,
Q097p Ulestraten,
Q101p Valkenburg,
Q113a Welten),
šlīǝp˱bø̜s (Q201p Wijlre),
slijphoorn:
šlīphø̄r (Q111p Klimmen),
šlīphōrǝ (Q105p Heer, ...
Q097p Ulestraten),
šlīǝphørǝ (Q039p Hoensbroek),
slijppot:
slē.pǫt (Q089p Martenslinde, ...
Q090p Mopertingen),
slēpǫt (Q178p Val-Meer),
slē̜.pǫt (Q076p Romershoven, ...
Q093p Rosmeer,
Q075p Vliermaalroot),
slęi̯.pǫt (Q077p Hoeselt),
slīpǫt (L163a Milsbeek, ...
L163p Ottersum),
slijptoet:
slāi̯ptūt (Q163p Berg),
slē.ptū.t (Q089p Martenslinde, ...
Q168a Rijkhoven),
slē̜i̯ptūt (Q077p Hoeselt),
streekhoos:
strēkōs (K357p Paal),
streekpot:
strē̜ǝkpǫt (Q078p Wellen),
tengelbus:
tęŋǝlbęs (L416p Opglabbeek),
toet:
tū.t (Q168p 'S-Herenelderen, ...
Q163p Berg,
Q160p Bommershoven,
Q156p Borgloon,
Q159p Broekom,
Q242p Diets-Heur,
Q173p Genoelselderen,
Q153p Gors-Opleeuw,
Q079p Guigoven,
P195p Gutschoven,
Q164p Heks,
Q157p Jesseren,
Q152p Kerniel,
Q167p Koninksem,
Q240p Lauw,
Q169p Membruggen,
Q182p Nerem,
Q157a Overrepen,
Q161p Piringen,
Q241p Rutten,
Q154p Sint-Huibrechts-Hern,
Q181p Sluizen,
Q162p Tongeren,
Q166p Vechmaal,
Q080p Vliermaal,
Q075p Vliermaalroot,
Q155p Werm),
tūt (Q077p Hoeselt, ...
Q176a Ketsingen),
waterhoorn:
wętǝrjōn (Q156p Borgloon),
wetpot:
wętpotj (L369p Kinrooi),
wetsteenbakje:
wętstęi̯nbękskǝ (L268p Velden),
wetsteenbus:
wɛtstiǝnbø̜s (L282p Achel),
wetsteenhoorn:
wętštęi̯nhǭrn (L324p Baexem)
|
Om goed te kunnen scherpen moet de wetsteen vochtig zijn. Daartoe droeg de maaier de wetsteen in een bakje of busje met water aan zijn riem of broekband. Soms werd hiertoe een stevige koehoorn gebruikt, waaraan een haakje was bevestigd. Soms ook plaatste men de bus of de hoorn met de punt in de grond. Waar het gebruik van de houten strekel en van de wetsteen niet (meer) onderscheiden is, wordt de slijpbus of hoorn (met vloeistof) die bij de wetsteen hoort, wel verward met het zandblok of de klomp (met zavel) die bij de strekel hoort. In de Belgische Kempen en in West-Haspengouw komt de slijpbus niet voor. Zie afbeelding 9, nummer 5. Zie ook het volgende lemma voor de inhoud van de slijpbus. [N 18, 81; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16II; monogr.]
I-3
|