31119 |
slobben |
fakken:
fakǝ (L265p Meijel),
flotsen:
flotsǝ (Q083p Bilzen),
flutšǝ (L387p Posterholt),
flødžǝ (Q253p Montzen),
fratselen:
fratsǝlǝn (Q071p Diepenbeek),
gapen:
gāpǝ (Q253p Montzen),
geen goed slot hebben:
gęjn gōt šlot høbǝ (L293p Roggel),
niet goed sluiten:
niet goed sluiten (K278p Lommel),
slecht sluiten:
(de schoen) sløt slɛxt (L421p Dilsen),
slippen:
slepǝ (L163a Milsbeek),
slobberen:
slobǝrǝ (Q018p Geulle),
sloffen:
slofǝ (L267p Maasbree, ...
L265p Meijel),
slufǝ (L421p Dilsen),
šlufǝ (Q121c Bleijerheide, ...
Q027p Doenrade,
Q112a Heerlerheide,
L293p Roggel)
|
Te veel of overbodige ruimte hebben of niet goed aansluiten, gezegd van schoenen. [N 60, 30b; N 60, 30c]
II-10
|