31243 |
smidsvuursproeier |
afkoeler:
afkȳlǝr (P176b Bevingen
[(om het gruis nat te maken)]
),
gieter:
gītǝr (L159a Middelaar),
heischrobber:
hęjšrybǝr (L291p Helden, ...
L290p Panningen),
kwast:
kwas (L330p Herten),
spritser:
špritsǝr (Q121b Spekholzerheide
[(om kolen nat te houden)]
),
sproeier:
sprujǝr (L216a Oostrum, ...
L192a Siebengewald,
L213p Well),
sprø̜jǝr (L289p Weert
[(voor het afdekken van het vuur)]
),
šprujǝr (L291p Helden, ...
L290p Panningen,
L299p Reuver
[(om kolen nat te sproeien)]
,
L432p Susteren
[(voor het temperen van het vuur)]
,
Q108p Wijnandsrade),
spruit:
sprø̜jt (Q095p Maastricht
[(dient voor afkoeling van de wielbanden)]
),
tuiteltob:
tø̜jtǝltǫp (P219p Jeuk),
wisser:
węsǝr (L165p Heijen)
|
Het gereedschap in de vorm van een bezempje, kwast, borstel of gietertje waarmee men water over het vuur sproeit om dit aan de buitenkant te temperen. Door het sprenkelen gaan de kolen samenkoeken waardoor de hitte binnen het vuur blijft. De sproeier wordt soms ook gebruikt voor het afkoelen van smeedstukken. Zie ook afb. 10. [N 33, 36; N 33, 216]
II-11
|