30208 |
spantbeen |
gebontstijl:
gǝbonjtstīl (Q015p Stein),
gǝbonjtštīl (L385p Sint Odilienberg),
kapbeen:
kap˱bęjn (Q018p Geulle),
noordbeen:
nōrt˱bęjn (Q078p Wellen),
scheer:
šīr (L318b Tungelroy),
(mv)
sxē ̞rn (Q001p Zonhoven),
scheerbeen:
sxīǝrbęjn (L318d Altweert, ...
L318e Altweerterheide,
L287p Boeket,
L289h Boshoven,
L288c Eind,
L289a Hushoven,
L318a Keent,
L288b Laar,
L289b Leuken,
L288p Nederweert,
L288a Ospel,
L289p Weert),
scheerboog:
šē̜rbuǝx (Q083p Bilzen
[(meervoud: šē̜rbiǝx)]
),
šē̜rbōx (Q003p Genk),
scheerpoot:
sxęjǝrpuǝt (K353p Tessenderlo),
spant:
spa.ntj (L318b Tungelroy),
spant (L210p Venray),
spantbeen:
spant˱bęjn (Q018p Geulle),
spānt˱bēn (L163p Ottersum),
špantj˱bęjn (L387p Posterholt),
spruitstuk:
šprø̜jtštøk (Q204a Mechelen)
|
Elk van de twee schuin oplopende balken van een kapgebint die in de nok samenkomen en aan de onderzijde rusten op de muurbalk. Op de spantbenen worden de gordingen aangebracht. Zie ook afb. 49e. [N 54, 158; monogr.; div.]
II-9
|