30001 |
sterke trasmortel |
aardecement:
ērtsǝmɛnt (Q028p Jabeek),
brayeurkalk:
brijø̄rkalǝk (P176b Bevingen),
brayeurmortel:
brīø̜̄rmortǝl (P057p Kuringen),
brayeurmortie:
breø̜̄rmǫrte (P177p Zepperen),
dodekop:
dūǝjǝkǫp (L321p Neeritter
[(voor vloeren: rode aarde)]
),
gewone mortel:
gǝwuwǝnǝ mø̜ʔǝl (K353p Tessenderlo),
kalkmortel:
kalǝk[mortel] (L364p Meeuwen, ...
L416p Opglabbeek),
metselspijs:
mętsǝlšpīs (Q099q Rothem),
mortel:
mǫrtǝl (L282p Achel, ...
L316p Kaulille,
Q015p Stein),
plekmortel:
plɛkmǫrtǝl (L315p Kleine-Brogel, ...
K278p Lommel),
rode mortel:
rwojǝ mǫrtǝl (Q011p Boorsem),
rode mortie:
rujǝ mǫrtī (P176p Sint-Truiden),
roerspijs:
rūršpī.s (Q222p Vaals),
specie:
špēsi (L297p Belfeld),
steenaarde:
štęjnē̜rt (L291p Helden
[(zeer oud)]
),
tras:
tras (L320a Ell, ...
Q121p Kerkrade,
L289b Leuken,
Q097p Ulestraten,
Q117a Waubach),
trasmortel:
trasmǫrtǝl (Q111p Klimmen),
trasmortie:
trasmǫrti (Q198p Eijsden),
trasspecie:
trasspēsi (Q020p Sittard, ...
L318b Tungelroy),
trasspijs:
tras[spijs] (Q193p Gronsveld, ...
Q113p Heerlen,
Q187a Heugem,
L382p Montfort,
L163p Ottersum,
L270p Tegelen),
traszandspijs:
tras˲zantšpīs (Q111p Klimmen)
|
Mortel bestaande uit tras en kalk, volgens de invuller uit Q 35a gebruikt voor waterdicht werk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 37b]
II-9
|