e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stokbeitel beitel voor warm te kappen: biǝtǝl vø̜r wɛrǝm tǝ kapǝ (Bilzen), groefbeitel: gruf˱bęjtǝl (Bevingen), kapbeitel: kap˱bęjtǝl (Maastricht, ... ), kloofbeitel: klø̜f˱bęjtǝl (Heijen, ... ), klø̜jfbęjtǝl (Helden, ... ), metaalbeitel: mǝtālbęjtǝl (Montfort), platte snijbeitel: platǝ snęjbęjtǝl (Maastricht), scheerbeitel: šē̜rbęjtǝl (Helden, ... ), schroodbeitel: sxrū.t˱bęjtǝl (Weert), šrot˱bęjtǝl (Neeritter), šrōjbęjtǝl (Herten), šrōt˱bęjtǝl (Maastricht), šrǫt˱bēsǝl (Spekholzerheide), šrǫt˱bētǝl (Heerlen  [(voor warm en koud ijzer)]  ), šrǫt˱bęjtǝl (Klimmen  [(voor het afkappen van lichte stukken)]  ), sleuvenbeitel: slø̜vǝnbęjtǝl (Montfort), staalbeitel: stǭlbęjtǝl (Weert), steelbeitel: stęjlbęjtǝl (Loksbergen), štēlbēsǝl (Simpelveld), štīǝlbęjtǝl (Klimmen), steelschroodbeitel: štīǝlšrǫt˱bęjtǝl (Klimmen), stokbeitel: stǫk˱bē̜jtǝl (Niel-Bij-Sint-Truiden), stǫk˱bęjtǝl (Meerlo, ... ), štǫk˱bęjtǝl (Reuver), tranche: trãnš (Bilzen, ... ), trɛ̄ns (Tessenderlo), veiligheidsbeitel: veiligheidsbeitel (Wijnandsrade), warmbeitel: warǝmbęjtǝl (Middelaar), wārǝmbęjtǝl (Oostrum), wɛrǝmbēsǝl (Simpelveld), wɛrǝmbētǝl (Heerlen), wɛrǝmbęjtǝl (Herten, ... ), warme beitel: wɛrmǝ bęjtǝl (Rothem), warme doorslag: wɛrmǝn dōrslāx (Montfort), warme tranche: wɛrǝm trɛ̄ns (Tessenderlo), warmhouwer: wɛ̄rǝmhø̜jǝr (Spekholzerheide  [(wordt niet gehard in tegenstelling tot de koudhouwer -- vergelijk het volgende lemma)]  ), warmtranche: wɛrǝmtrãnš (Bilzen), zetbeitel: zęt˱bētǝl (Nieuwenhagen, ... ), zęt˱bęjtǝl (Rothem) In het algemeen een beitel met een steel. De stokbeitel wordt gebruikt voor het doorhakken, afhakken en splijten van warm of koud metaal. De smid houdt het werkstuk met een tang met de linkerhand op het aambeeld en zet met de rechter de beitel op de juiste plaats. De voorslager slaat vervolgens met een voor- of zijhamer op de kop van de beitel. Een beitel voor het bewerken van warm ijzer is altijd van een steel voorzien. Zie ook afb. 48. [N 33, 110; N 33, 113; N 33, 221; monogr.] II-11