19666 |
strijken |
bègeln (d.):
būgele (L245a Castenray, ...
L211p Leunen,
L209p Merselo,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L212a Smakt,
L210p Venray,
L244a Veulen),
bügele (Q117a Waubach),
de strijk houden:
der sjtriek haue (Q113p Heerlen),
strepen:
strīpǝ (P047p Loksbergen),
strijk:
stree.k (Q002p Hasselt),
strijken:
sjtrieke (Q113p Heerlen),
strēkən (Q001p Zonhoven),
strēͅi̯ʔə (K278p Lommel),
strikǝ (L265p Meijel),
strikə (L424p Meeswijk, ...
L364p Meeuwen),
strīkə (L286p Hamont),
strī̄kǝ (L374p Thorn),
strīkǝ (L266p Sevenum),
štrī̄kǝ (L381p Echt, ...
L299p Reuver,
L331p Swalmen,
L270p Tegelen),
linnengoed, zeis enz.
strèè.ke (Q001p Zonhoven),
schilderen Höbs al gesjtreeke: ben je al klaar met strijken Dat is dich op die rèch gestreeke: dat is je verdiende loon
sjtrieke (Q020p Sittard)
|
een hemd strijken [ZND 07 (1924)] || het strijken van linnengoed || Met een strijkhout de kleikoek in de vorm gladstrijken. [monogr.] || met een strijkijzer plat maken, strijken || persend strijken || strijken || strijken met een strijkijzer || Strijken van de muts, meestal met zeer kleine strijkijzers of bouten. [N 61, 14d] || Touw met uitstaande vezels schuren. Volgens de informant van P 47 wordt hiervoor tarwemeelpap over het touw gesmeerd met een oude lap. Door strijken worden de strengen glad gemaakt. Vervolgens windt men er een dik touw van paarde- of varkenshaar omheen om mee te schuren. [N 48, 106a]
II-7, II-8, III-2-1
|