30965 |
stroppen |
blindnaaien:
bleŋknęjǝ (L267p Maasbree),
klieven:
klieven (K278p Lommel),
op halve dikte naaien:
op hǭf dektǝ niǝnǝ (Q253p Montzen),
randnaaien:
(men heeft) ranjtjgǝnɛjt (L293p Roggel),
splijten:
šplītǝ (Q112a Heerlerheide),
stoppen:
štǫpǝ (L299p Reuver),
stroppen:
strø̜pǝ (Q015p Stein, ...
L271p Venlo),
strępǝ (Q083p Bilzen),
strǫpǝ (L421p Dilsen, ...
K317p Leopoldsburg,
L163p Ottersum,
K353p Tessenderlo),
štrø̜jpǝ (L330p Herten, ...
L387p Posterholt),
štrø̜pǝ (L385p Sint Odilienberg),
toezetten:
tuwzętǝ (Q204a Mechelen),
verstoppen:
vǝrštǫpǝ (Q204a Mechelen),
vreten:
vrē̜tǝ (Q015p Stein),
zich stroppen:
zix štrø̜pǝ (Q121c Bleijerheide),
zwienaaien:
zwinięjǝ (Q018p Geulle)
|
Een andere (zie het lemma klieven) manier om een waterdichte naad te maken. Men steekt met een Engelse els gaatjes onder de nerf van het leer door en trekt dan de randen stijf tegen elkaar aan. Ook hierbij doet de steekspaan dienst. Men ziet dat het woord klieven, dat oorspronkelijk alleen op het splitsen geslagen zal hebben, het hele procédé aanduidt, ook daar waar van splitsen geen sprake meer is (Liedmeier, pag. 14). Zie afb. 32. [N 60, 59b] || Gezegd van een schaaf die niet vlot vooruitgaat door een ophoping van houtkrullen in het spouwgat, tussen de dekbeitel en het schaafblok of tussen de schaafbeitel en de keerbeitel. [N 53, 113a-c]
II-10, II-12
|