18247 |
te klein zijn |
<uitdr.> het is mis werk:
t ès mis wêrk (Q083p Bilzen),
generen:
gĕnēren (Q095p Maastricht),
proemen:
proemt zich (L331p Swalmen),
spannen:
t sjpant (Q101p Valkenburg),
t spant (Q121c Bleijerheide),
t spant rond de kont (Q174p Herderen),
tamelijk strang zitten:
b.v. dèè jas zitsj misch tamelik strang. [WNT: strang (II), 1. spannend, nauwsluitend, strak...]
strang (L360p Bree),
te eng zijn:
het is te èng (Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
is te ing (L299p Reuver),
t es te ing (P056p Stokrooie),
te eng (Q071p Diepenbeek, ...
Q086p Eigenbilzen,
Q016p Lutterade),
te ing (L414p Houthalen, ...
Q095p Maastricht,
Q197p Noorbeek,
L163p Ottersum),
te èng (Q027p Doenrade, ...
Q007p Eisden,
L265p Meijel,
L312p Neerpelt,
Q101p Valkenburg),
tə eng (L416p Opglabbeek),
veul te ing (Q174p Herderen),
[hypercorrecte h, rk]
te hing (Q082p Munsterbilzen),
NB: te kleen, i.e. te klein geworden.
te èng (Q083p Bilzen),
te eng zitten:
t zit te ing (Q098p Schimmert),
te juist zijn:
te djust (P219p Jeuk),
te klein zijn:
het is te klən (P188p Hoepertingen),
tə klèèn (P047p Loksbergen),
te krap zijn:
es te krap (L289p Weert),
te smal zijn:
het is te smaal (Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
het is te smal (K315p Oostham),
te smaal (Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
te smāāl (Q011p Boorsem),
tis tə smàl (K353p Tessenderlo),
tə smal (P047p Loksbergen),
te strak zitten:
te strak zitten (L312p Neerpelt),
te strang zijn:
b.v. dat kleid ès mich te strang. [WNT: strang (II), 1. spannend, nauwsluitend, strak...]
strang (Q013p Uikhoven),
B.v. De jas is me te strang.
straŋ (L364p Meeuwen),
B.v. van schoenen.
stra:ŋ (L424p Meeswijk),
te strang zitten:
te strang zitten (L312p Neerpelt),
trekken:
het trik (P188p Hoepertingen),
het trèkt (L282p Achel),
hət trékt (P047p Loksbergen),
t trek zich (Q016p Lutterade),
t trekt (Q113p Heerlen),
t truk (Q007p Eisden),
t trèk (Q083p Bilzen, ...
Q162p Tongeren),
t trèk zich (Q098p Schimmert),
trekt (L317p Bocholt, ...
L298a Kesseleik),
trektj (L289p Weert),
trik (Q078p Wellen),
ət trèkt (K353p Tessenderlo),
Bij een mouw.
hē trēkt (Q197p Noorbeek),
Te kleen.
trèkken (L353p Eksel),
van alle kanten knijpen:
⁄t knigt van alle kenj (Q032p Schinnen),
wringen:
het vrunk (Q009p Mechelen-aan-de-Maas)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)] || Hoe zegt U: het kledingstuk is te eng (trekt?) [N 62 (1973)], [N 62 (1973)] || Hoe zegt U: het kledingstuk zit te ruim? [N 62 (1973)] || nauwsluitend || nauwsluitend, strak || nauwsluitend, strak, spannend || Niet passen, gezegd van kleding-stukken [pronsen, bolderen, flodderen, slodderen] [N 114 (2002)] || niet passen, gezegd van kledingstukken [pronsen, bolderen] [N 86 (1981)] || streng: eng, spannend
III-1-3
|