26248 |
tempel |
breedhouder:
bręjthaldǝr (L271p Venlo),
schalk:
sxalǝk (P051p Lummen),
stijl:
stīl (L374p Thorn),
tempel:
tęmpǝl (L164p Gennep, ...
L211p Leunen,
L292a Maxet,
L265p Meijel,
L321p Neeritter,
L318p Stramproy,
L432p Susteren,
L289p Weert),
tɛmpǝl (L384p Herkenbosch, ...
L316p Kaulille,
L318p Stramproy),
tempelbalk:
tęmpǝlbalǝk (L319p Molenbeersel),
tempeltrekker:
tempeltrekker (P051p Lummen, ...
K357p Paal),
temper:
tęmpǝr (L330p Herten)
|
Breedhouder, spanstok. Tweedelige lat die naar willekeur langer of korter gemaakt kan worden. Aan de uiteinden zitten fijne tandjes die in de zelfkant van het weefsel grijpen (Van de Ven, pag. 43). Het weefsel wordt hiermee op breedte gehouden. [N 39, 117a; monogr.] || Het lange, zware hout om de roeden of de as op te tillen. [N O, 35a]
II-3, II-7
|