32942 |
touw om het hooi vast te sjorren |
bindkoord:
bentkōrt (Q004p Gelieren Bret),
bęntku̯ǫt (Q093p Rosmeer),
bindtouw:
benjtǫu̯ (L378q Berkelaar, ...
L377p Maasbracht,
L331p Swalmen),
bentjtǫu̯ (L322p Haelen, ...
L328p Heel),
beŋktǫu̯ (L265p Meijel, ...
L290p Panningen),
beŋtǫu̯ (Q103p Berg / Terblijt, ...
L291p Helden,
L246p Horst,
L269a Hout-Blerick,
L267p Maasbree,
L246b Melderslo,
L290p Panningen,
L420p Rotem,
L266p Sevenum,
Q097p Ulestraten),
bindtouw (L250p Arcen, ...
L320a Ell,
L292p Heythuysen,
L217p Meerlo),
bęnjtǫu̯ (L381b Peij, ...
L373p Roosteren,
L423p Stokkem),
bęntǫu̯ (Q193p Gronsveld),
bindzeel:
bent˲zē̜l (Q093p Rosmeer),
benzęi̯l (Q197p Noorbeek),
beŋzęi̯l (Q192p Margraten, ...
Q097p Ulestraten),
biŋzēl (Q204a Mechelen, ...
Q112p Voerendaal,
Q117a Waubach),
biŋzīl (Q202p Eys),
bę.nzil (Q002p Hasselt),
bęŋzēl (Q222p Vaals),
bīnzēl (Q196p Mheer),
hooitouw:
hø̜i̯tǫu̯ (L269p Blerick),
hooizeel:
hou̯ǝi̯zęi̯ǝl (K278p Lommel),
hui̯zīl (Q001p Zonhoven),
karlijn:
karlīn (L434p Limbricht),
karretouw:
karretouw (Q032a Puth),
kartouw:
kartouw (Q102p Amby, ...
Q021p Geleen,
L426z Holtum,
Q099q Rothem,
L192a Siebengewald,
Q097p Ulestraten,
Q014p Urmond,
L268p Velden),
karzeel:
kē̜rziǝl (P048p Halen),
lijn:
līn (L324p Baexem, ...
L300p Beesel,
L320a Ell,
L292p Heythuysen,
L415p Opoeteren,
L381b Peij,
L318p Stramproy,
L318b Tungelroy,
L289p Weert),
spantouw:
spantouw (L322p Haelen),
trektouw:
trektouw (L192p Bergen),
vregelstouw:
vregelstouw (Q032p Schinnen),
vregeltouw:
vregeltouw (Q098p Schimmert),
vregelzeel:
vręi̯gǝlzīl (Q202p Eys, ...
Q112p Voerendaal),
zeel:
zēl (Q121c Bleijerheide, ...
Q204a Mechelen,
Q030p Schinveld),
zē̜i̯l (L422p Lanklaar),
zē̜l (Q197p Noorbeek, ...
Q197a Terlinden),
(mv)
zęi̯lǝr (Q222p Vaals)
|
Zowel om de hooiboom aan de kar vast te sjorren, alsook om de lading zelf vast te zetten als er geen hooiboom op de lading werd gelegd, werden er doorgaans twee lange stevige touwen gebruikt. Het één werd aan de voorkant van de wagen aan één van de burries (of aan beide) vastgemaakt, of aan een speciaal daartoe aangebrachte ijzeren pin of ring. Aan de achterkant van de wagen werd het touw ofwel ook aan een haak of ring vastgezet en dan door middel van een blok of klos aangespannen of met een knevel aangedraaid, ofwel werd het door een soort windas gehaald, de vregelpaal die onder in de bak van de kar was gemonteerd en dan vast aangedraaid met de vregelstok; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''.' [JG 1d, 2c; A 34, 8 en 12a; add. uit N 17, 71; N 18, 140; A 34, 7, 9 en 12b; Gwn 7, 11; monogr.]
I-3
|