29781 |
trekopeningen |
fokken:
fǫkǝ (L372p Maaseik),
fosse:
fǫs (Q083p Bilzen
[(ongeveer 30 cm breed)]
),
fuchsen:
foksǝ (L322a Nunhem),
fuksǝ (L381p Echt, ...
Q095p Maastricht,
L163a Milsbeek,
L322a Nunhem,
L290p Panningen,
Q020p Sittard),
føksǝ (Q121b Spekholzerheide),
jachten:
jaxtǝ (Q095p Maastricht),
koters:
kūtǝrs (P176p Sint-Truiden),
pijpjes:
pī̄pkǝs (Q020p Sittard),
rookkanalen:
rǫwkkǝnālǝ (Q111p Klimmen),
schlitzen:
šlitsǝ (L270p Tegelen)
|
Kanalen door de bodem van de oven voor de rookafvoer naar de schoorsteen. De trekopeningen vormen de verbindingen tussen de verschillende kamers in het stookkanaal en het rookkanaal. Het uiteinde van de trekopeningen in het stookkanaal werd in Q 111 de mond (d\r mont) genoemd. In Q 83 werd het woordtype fosse alleen gebruikt bij ringovens; bij veldovens sprak men van ɛjachtenɛ. Zie ook afb. 25.' [N 98, 132; N 98, 133; monogr.]
II-8
|