22355 |
van zijn plaats rollen |
aflopen:
afgeloepe (P219p Jeuk),
bijzen:
WNT: bijzen, 4. Ook van een draaitol, "wanneer hij, uitgedraaid zijnde, ver van zijne eerste plaats rolt".
bizze (L317p Bocholt),
bizə (L353p Eksel),
binnen:
binne (Q202p Eys, ...
L210p Venray),
bis gaan:
Biezjee < fr. biser: degeneren? Breuls haalt als voorbeeld en bewijs aan de naam van een toneelstuk "Titine est bizée": B. is op hol.
biezjee goon (Q095p Maastricht),
Vgl. Maastricht Wb., pag. 34: biezjee*, in de zegsw. - goon = a) v.e. tol: uitlopen, ophouden met draaien; b) cynisch: sterven.
bīzjē gōn (Q095p Maastricht),
draaien:
draië (P227p Vorsen),
kokkerellen:
koekerelle (Q098p Schimmert),
omrollen:
umrolle (L289p Weert),
omtuimelen:
ömtoêmele (Q188p Kanne),
omvallen:
(umvalle) (P219p Jeuk),
omvalle (L417p As, ...
L329a Kapel-in-t-Zand),
ophellen:
hij heilt op (L265p Meijel),
rollen:
rollen (Q240p Lauw),
tirvelen:
tervələ (Q014p Urmond),
tirvele (L266p Sevenum),
uitbollen:
uitbollen (K278p Lommel),
uitdenderen:
oet gedenderd (L298a Kesseleik),
uitdraaien:
(autgedrêd) (Q083p Bilzen),
is uitgedraaid (Q086p Eigenbilzen),
oet gedreit (L266p Sevenum),
oetdreje (L382p Montfort),
oetgedreed (Q020p Sittard),
oetgedreijd (Q095p Maastricht),
oetgedriejnd (Q118p Schaesberg),
uitgedraaid (K317p Leopoldsburg),
uitlopen:
oetgelaupe (L329a Kapel-in-t-Zand),
oetlaoppe (L386p Vlodrop),
oetloape (Q096b Itteren),
ūtlōpə (Q202p Eys),
ówtloupe (L417p As),
uitrollen:
oetrolle (L271p Venlo),
ūtroͅlə (Q113p Heerlen),
uitstinken:
Biej het perkmèjje koom ich n eet boete de krènk, mer gelökkig stinkdje mienen dob zich oet.
oetstènke (L381p Echt/Gebroek),
uittollen:
oettollen (Q015p Stein),
varen:
vārə (L331p Swalmen),
vortrollen:
e rolt voet van zijn plak (Q003p Genk),
wegrollen:
wegrolle (L374p Thorn),
wegroolle (L387p Posterholt),
witsen snijden:
witse sniee (L382p Montfort)
|
a) V.e. tol: uitlopen, ophouden met draaien. || Ophouden met tollen en buiten het perk rollen (van werptol). || van zijn plaats rollen, gezegd van een tol die uitgedraaid is [binnen, birzen, bizzen, brienen] [N 112 (2006)] || Van zijn plaats rollen, gezegd van een tol die uitgedraaid is [binnen, birzen, bizzen, brienen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|