31283 |
verlengstuk |
aanlaseinde:
ānlas˱enj (L321p Neeritter
[(was eraan vastgesmeed)]
),
handvat:
hánt˲vat (P047p Loksbergen),
hulpstuk:
hølǝpštøk (Q116p Simpelveld),
hø̜lǝpštø̜k (Q111p Klimmen),
hulptang:
hølǝptaŋ (P176b Bevingen),
verlengstuk:
vǝrleŋštø̜k (L291p Helden, ...
L290p Panningen,
L331p Swalmen),
vǝrlęŋstøk (L165p Heijen, ...
P219p Jeuk,
L159a Middelaar,
L382p Montfort,
L216a Oostrum,
L192a Siebengewald,
K353p Tessenderlo,
L213p Well),
vǝrlɛŋstøk (L217p Meerlo),
vǝrlɛŋštø̜k (L299p Reuver)
|
Een stuk ijzer dat aan een werkstuk wordt vastgezet om dit laatste bij het smeden gemakkelijker te kunnen hanteren. Doorgaans gebruikt men echter een smeedtang. [N 33, 309]
II-11
|