33364 |
verstelbare voerluiken |
bakdeuren:
bak˱dø̄rǝn (L312p Neerpelt),
hooiloker:
høi̯lǭkǝr (Q111q Ransdaal),
kleppen:
klɛpǝ (P048p Halen),
koedekken:
kudękǝ (L289b Leuken),
kudɛkǝ (L320a Ell, ...
L288p Nederweert,
L321p Neeritter,
L378p Stevensweert,
L318b Tungelroy),
kōdɛkǝ (L326p Grathem),
kǫu̯dɛkǝ (L288a Ospel),
koedeurtje:
kūdi̯ęrkǝ (Q170p Grote-Spouwen),
koeiendekken:
kui̯ǝndękǝ (P045p Meldert),
kødękǝ (L422p Lanklaar),
kø̄i̯dękǝ (Q095p Maastricht),
koeienhekken:
kø̄i̯hɛkǝ (L426z Holtum),
luiken:
lūkǝ (L382p Montfort),
planken:
plaŋkǝ (K361a Boekt Heikant),
trogluik:
trǭxlūk (L331p Swalmen),
voederklep:
vui̯ǝrklɛp (Q071p Diepenbeek),
voerdeurtje:
vurdø̜rkǝ (L282p Achel),
voergat:
vōrgāt (L416p Opglabbeek),
voerluiken:
vōrlūkǝ (L322p Haelen, ...
L330p Herten),
(enk)
vōrluu̯k (L420p Rotem),
voerplank:
vōrplaŋk (L269p Blerick)
|
Verstelbare luiken, die de voergang afscheiden van de voerbak en de koeienstand, komen vooral in het noorden van Nederlands-Limburg voor. Door de luiken wordt het voer vanuit de voergang in de voerbak gedaan. Waar deze onbekend zijn, zijn vaak benamingen voor een ruif voor koeien vermeld. Deze zijn verzameld in het lemma "ruif voor de koeien" (2.2.19). [N 5 A, 37d; monogr.]
I-6
|