30166 |
vierkante voegspijker |
dikke voeger:
dekǝ vūgǝr (Q083p Bilzen
[(id)]
),
recht voegijzer:
rɛx ˲vōx˱īzǝr (Q019p Beek, ...
Q098p Schimmert),
snij-ijzer:
šni-īzǝr (Q121c Bleijerheide),
vierecke:
vērɛk (Q121p Kerkrade),
vierkante voeger:
vīrkantǝ vūgǝr (Q083p Bilzen
[(weinig gebruikt)]
),
vierkantig ijzer:
vērkęnjtex˱ īzǝr (L321p Neeritter
[(voor snijvoegen)]
),
vērkɛntex˱ īzǝr (Q013p Uikhoven),
vierkantig voegijzer:
vērkęntex ˲vōx˱īzǝr (Q097p Ulestraten),
vērkɛnjtex ˲ vōx˱īzǝr (Q019p Beek),
vērkɛntex ˲ vōx˱īzǝr (L270p Tegelen),
vīrkɛntex ˲vux˱ęjzǝr (Q003p Genk),
vierkantijzer:
vērkant˱īzǝr (Q095p Maastricht),
voegbeitel:
vōx˱bęjtǝl (Q111p Klimmen),
voegijzer:
vōx˱īzǝr (Q113p Heerlen)
|
Voegspijker waarvan het blad een vierkante doorsnede heeft. In Q 100 en Q 101 werd de vierkante voegspijker gebruikt om natuursteen te voegen, in L 382 om terugliggend voegwerk te maken. In Q 121 noemde men voegwerk dat met behulp van dit werktuig was gemaakt: 'viereckewerk' ('vēr`'kwęrǝk'). In Q 99* was dit type voegspijker zeldzaam en het had daarom ook geen specifieke naam. In Q 202 was de vierkante voegspijker onbekend, wel kende men daar een 'driehoekig ijzer' ('drējhukex˱ īzǝr'). [N 32, 33c; monogr.]
II-9
|