29314 |
vlas |
vlas:
vlas (L417p As, ...
Q019p Beek,
K358p Beringen,
Q083p Bilzen,
L317p Bocholt,
L360p Bree,
Q003p Genk,
L164p Gennep,
L326p Grathem,
L286p Hamont,
Q002p Hasselt,
Q113p Heerlen,
L413p Helchteren,
P050p Herk-de-Stad,
P047p Loksbergen,
K278p Lommel,
L212p Maashees,
Q095p Maastricht,
Q034p Merkelbeek,
L159a Middelaar,
Q199p Moelingen,
L321p Neeritter,
Q033p Oirsbeek,
K315p Oostham,
L355p Peer,
L387p Posterholt,
Q012p Rekem,
L329p Roermond,
Q116p Simpelveld,
P176p Sint-Truiden,
Q020p Sittard,
L378p Stevensweert,
K353p Tessenderlo,
Q178p Val-Meer,
Q101p Valkenburg,
L271p Venlo,
L210p Venray),
vlā.s (Q156p Borgloon, ...
Q253p Montzen),
vlās (L250p Arcen, ...
Q279p Baelen,
L215p Blitterswijck,
Q071p Diepenbeek,
Q207p Epen,
Q284p Eupen,
L214a Geysteren,
L291p Helden,
L372p Maaseik,
L217p Meerlo,
L312p Neerpelt,
L246a Swolgen,
L245b Tienray,
L214p Wanssum,
Q078p Wellen),
vlēǝs (L360p Bree),
vlǭs (Q249p Aubel, ...
L265c Beringe,
L265c Beringe,
L266p Sevenum)
|
Het onbewerkte vlas dat door enkele bewerkingen geschikt wordt gemaakt voor het spinnen. Vlas wordt vooral gebruikt voor de vervaardiging van fijn garen. [N 48, 12a] || Linum usitatissimum L. De vlasteelt heeft, waarschijnlijk wel ten onrechte vanwege het vroege verdwijnen ervan, weinig aandacht gekregen in de enquêtes in Limburg; wellicht werd het verbouwen van vlas als een exclusief Vlaamse aangelegenheid beschouwd. Maar het is in Limburg zeker niet onbekend. De vlasteelt komt zijdelings ter sprake in de vakterminologie van de touwslager, zie aflevering II.7. Men onderscheidt wel vezelvlas, speciaal geteeld voor het maken van garens, en het kortere en meer vertakte olievlas, geteeld voor de oliehoudende zaadbollen; zie de lemmaɛs Lijnzaad, Vlaszaad en volgende in de vorige paragraaf. Het vlas wordt uitgetrokken (geplukt), tot bussels gebonden en op hopen te drogen gezet. Daarna wordt het gerepeld: de zaadbollen worden van de stelen verwijderd en gebroken met een dorsvlegel; het kaf ervan wordt aan de beesten gevoederd. De stengels worden vervolgens in een sloot geroot, waardoor het lint loskomt van de houtdelen van de stengel. Daarna wordt het vlas gebraakt, gezwingeld of gehekeld, om de houtachtige delen los te maken en te verwijderen. Het zijn drie verschillende handelingen, met verschillende toestellen (braak, zwingel en hekel), maar hetzelfde doel. Een braak bestaat gewoonlijk uit tandrollen; een zwingel is een soort molen en een hekel een plank met rechtop staande pinnen. Het lint wordt gesponnen en geweven tot linnengoed. Het vezelhoudende afval, of hede, wordt soms gebruikt voor grof weefwerk zoals meelzakken, maar meestal om reten in houten boten te stoppen, om gasbuizen af te dichten, enz. [Wi 54; monogr.]
I-5, II-7
|