29670 |
vormbak |
brikkenvorm:
brekǝvorm (L381p Echt),
dobbelvorm:
dobǝlvǫrǝm (L322a Nunhem),
dubǝlvǫrǝm (Q121p Kerkrade),
eenbaksvorm:
ęjnbaks˲vǫrǝm (L322a Nunhem, ...
Q020p Sittard),
enkelvorm:
eŋkǝlvǫrǝm (Q121p Kerkrade),
klopvorm:
klǫp˲vø̜rǝm (Q095p Maastricht),
tweebaksvorm:
twibaks˲vǫrǝm (L322a Nunhem),
twę ̞jǝbaks˲vǫrǝm (Q020p Sittard),
vorm:
vo(rǝ)m (Q020p Sittard),
vørǝm (P047p Loksbergen, ...
Q095p Maastricht),
vø̜rǝm (Q211p Bocholtz, ...
Q111p Klimmen,
Q095p Maastricht),
vǫrǝm (Q211p Bocholtz, ...
L381p Echt,
Q017p Elsloo,
Q121p Kerkrade,
L322a Nunhem,
L290p Panningen,
L270p Tegelen),
vormbak:
vø̜rǝmbak (Q083p Bilzen),
zesbakse vorm:
zesbakse vorm (L322a Nunhem),
zesbaksvorm:
zęs˱baks˲vø̜rǝm (L163a Milsbeek)
|
Houten, soms met ijzer beslagen bak waarmee stenen worden gevormd. De vormbak kon wel of niet voorzien zijn van een bodem. De lange zijden van de bak waren doorgaans naar buiten verlengd om als handgrepen te dienen. Zoɛn handvat werd in Q 121 een griff (jref) genoemd. Volgens Persoons (pag. 40/41) was de enkelvorm meestal in ijzer uitgevoerd en had hij een losse, niet uitneembare bodem die voorzien was van gaten. De dubbelvorm was een rechthoekig houten raampje zonder bodem, dat door een schot in twee gelijke vakjes verdeeld was en met dun plaatijzer beslagen werd. Zie afb. 18 en 19.' [N 98, 74; monogr.]
II-8
|