30880 |
werkstoel |
koestoel:
kustul (Q083p Bilzen),
kruk:
krøk (L265p Meijel),
krukje:
krø̜kskǝ (L267p Maasbree),
pikkel:
pekǝl (Q083p Bilzen, ...
L421p Dilsen),
schoemakersstoel:
šumę̄kǝrštōl (L293p Roggel),
schoenmakersstoeltje:
schoenmakersstoeltje (K278p Lommel),
schoenpikkel:
schoenpikkel (K278p Lommel),
schoesterstoel:
sxustǝrstūl (L163a Milsbeek),
šustǝrštōl (Q121c Bleijerheide),
šustǝštōl (Q253p Montzen),
werkstoel:
werkstoel (K278p Lommel, ...
L387p Posterholt),
węrkstūl (L163a Milsbeek)
|
De stoel zonder rugleuning, meestal met drie poten, of het krukje waarop de schoenmaker aan de werktafel zit te werken. [N 60, 193d; N 60, 193a; N 60, 193e]
II-10
|