31271 |
zadel |
bovenzadel:
bōvǝzādǝl (L217p Meerlo, ...
L216a Oostrum),
bōvǝzǭdǝl (L165p Heijen
[(soort zethamer)]
),
chasse:
šars (Q095p Maastricht),
šas (P176b Bevingen),
gesenk:
gǝsɛŋk (Q113p Heerlen),
jǝzęŋk (Q121b Spekholzerheide),
kapper:
kapǝr (Q086p Eigenbilzen
[(voor vormgeving)]
),
lade:
lāj (L321p Neeritter, ...
L289p Weert),
lǭj (Q095p Maastricht),
mal:
mal (Q108p Wijnandsrade),
matrijs:
matrīǝs (Q113p Heerlen),
onderzadel:
ondǝrzādǝl (L216a Oostrum),
ǫndǝrzādǝl (L217p Meerlo),
ǫndǝrzǭdǝl (L165p Heijen),
vormijzer:
vørǝmęjzǝr (P219p Jeuk),
zadel:
zadǝl (Q111p Klimmen
[(om werkstukken rond of halfrond te smeden -- daarvoor werd ook de volder gebruikt)]
),
zādǝl (L291p Helden, ...
L217p Meerlo,
L216a Oostrum,
L290p Panningen,
L299p Reuver,
L432p Susteren,
L271p Venlo),
zāl (L291p Helden, ...
L330p Herten,
L321p Neeritter,
L290p Panningen,
L192a Siebengewald,
Q108p Wijnandsrade
[(rond en plat)]
),
zǫal (Q113p Heerlen
[(mv zø̄lǝ -- er waren boven- en onderzadels in verschillende grootte en model)]
),
zǭdǝl (L165p Heijen),
zǭl (L213p Well),
zetijzer:
zet˱īzǝr (L382p Montfort)
|
Het zadel wordt door de smid gebruikt om ijzer zuiver rond of veelhoekig af te smeden. Het bestaat doorgaans uit twee delen: het onderzadel en het bovenzadel. Het onderzadel is een klein aambeeldje waarvan de baan een half-cilindrische uitholling heeft. Het werktuig wordt met zijn pinvormig uitlopende onderzijde in het aambeeldgat geplaatst. Ook de baan van het bovenzadel is half-cilindrisch uitgehold. Aan dit werktuig is doorgaans een steel bevestigd. Bij het werken met boven- en onderzadel houdt de smid met zijn rechterhand de steel van het bovenzadel vast en met zijn linkerhand de smeedtang met het in het onderzadel rustende werkstuk. De smidsknecht slaat vervolgens met de voorhamer op de bovenzijde van het bovenzadel. Zie ook afb. 32. [N 33, 47; N 33, 51-52]
II-11
|