e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte mees bijenmeesje: bijjemiske (Waubach), bijenvreter: bieëvrèter (Swalmen), bijmees: biemeisj (Urmond), bijmeesje: biemeesjke (Oirsbeek, ... ), bijmus: biemös (Thorn), IPA; omgesp.  bīmøš (Meeswijk), dennenpieper: dennepieper (Nederweert), dobbele bijenpik: dobbel bijepik (Velden), JK gelezen als dobbel ...; cf N9  bobbel bi-jepik (Velden), heggenmus: zeer zachte ks, naar de g toe  hekkemös (Herten (bij Roermond)), houtmeesje: ook: keesket; parus ater  hōͅtmyskə (Zonhoven), keesbuidel: kaasbuidel"(?JK)  ki‧ə.sby.l (Moresnet), keeskeit: keet is een insectenetend vogeltje (TWb kaaskeet?; vdBerg; omgesp.  kɛ̄jəskɛ̄jət (Wellen), keesket: parus ater  keͅ.əskɛ̄t (Zonhoven), keesmeesje: kaasmeesje  ke‧sme‧s.kə (Moresnet), keesmutsje: kîêsmuutsje (Kerkrade), kleine tietemus: Frings  klei̯n titəmeͅs (Beverst), kolenmus: kaolemösj (Sittard, ... ), meesje: maizeke (Oost-Maarland), meeske (Gennep, ... ), meizeke (Oost-Maarland), mēskə (Kaulille), IPA, omgesp.  mēskə (Rekem), tietemees: titəmēs (Tongeren), Frings  titəmøͅi̯s (Diepenbeek), IPA, omgesp.  titəmēs (Beverst), tietemeesje: tietemaiske (Eigenbilzen), zwart bijenmusje: zwèrt biemöske (Weert, ... ), zwart bijmusje: zwart bi-jmöske (Nederweert), zwart keesmeesje: sjwat keesmeeske (Gemmenich), zwart meesje: zwart maeske (Blerick), zwart mèèske (Blerick), zwat meeske (Rimburg), zwatmeeske (Rimburg), zweͅrtə meͅjəs, meskə (Lommel), zwarte bijmus: (zwarte) biemös (Thorn), zwartə bei̯møͅš (Maaseik), zwarte mees: sjwatte miës (Gulpen), zwarte mees (Stevensweert), zwarte miës (Venlo), zwarte mîês (Venlo), zwartə mēs (Meijel), zweͅrtə meͅjəs, meskə (Lommel), Frings; half lang als lang omgespeld  zwartə mēs (Lanklaar), vdBerg; omgesp.  zwatə mēs (Sint-Truiden), zwartkopberenmusje: doorgaans Frings, soms eigen spelling  zweͅtkoͅpbērəmøskə (Kwaadmechelen), zwartkopje: Frings  zwartkeͅpkə (Gelieren/Bret), ook: tietemees, de algemene term voor mees, vr. 52  zwatkèpke (Bilzen), parus ater  zwartkøͅpkə (Meeswijk), vdBerg; omgesp.  zwatkeͅpkə (Veldwezelt), zwartkopmees: zwartkopmees (Haelen) zwarte mees || zwarte mees (11 net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai] [N 09 (1961)] III-4-1