26688 |
zwengel van de handmolen |
kraan:
krān (Q009p Maasmechelen, ...
L332p Maasniel),
krukstang:
krø̜kštaŋ (L330p Herten),
staakijzer:
stāk˱ežǝr (L265p Meijel),
stāk˱ējzǝr (L372p Maaseik),
stāk˱ę̄jzǝr (L355p Peer),
stāk˱īzǝr (L326p Grathem, ...
L362p Opitter,
L268p Velden,
L289p Weert),
stang:
staŋ (L282p Achel, ...
L321p Neeritter,
K357p Paal),
štaŋ (Q111p Klimmen, ...
L322a Nunhem),
steekijzer:
stēk˱ęjzǝr (L0426 Holtum),
zwingel:
zweŋǝl (L159a Middelaar, ...
L382p Montfort,
L318b Tungelroy),
šweŋǝl (Q039p Hoensbroek, ...
L373p Roosteren,
L432p Susteren),
šwøŋǝl (Q211p Bocholtz, ...
Q207p Epen),
žweŋǝl (L331p Swalmen, ...
L270p Tegelen),
žwøŋǝl (Q111p Klimmen),
zwong:
žwøŋk (Q019a Neerbeek)
|
De zwengel in de vorm van een booromslag, eventueel voorzien van een houten handvat, waarmee men de bovenste molensteen van de van een maalstoel voorziene handmolen kan laten draaien; ook de zwengel van de eenvoudige handmolen. [N D, 15]
II-3
|