id | Trefwoord | Begrip: dialectopgave (plaats) | Toelichting |
---|---|---|---|
21420 | op de brak | de hort op: oͅpə brag (Opglabbeek), brakken wil zeggen "veel buiten huis gaan op de brak (Gerdingen), de hort op?: WNT: brak (II), A.1. Iemand die een ongeregeld, los, vroolijk leven leidt; een zwierbol, pierewaaier; soms: guit, kwant, klant enz. op də brak (Pey) III-3-1 |