e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
hakken aanaarden met de hak:   hakǝ (Berg, ... ), achterknie:   akǝ (Vroenhoven), ha.kǝ (Martenslinde, ... ), hakǝ (Baexem, ... ), haʔǝn (Lommel), baantje glijden op het ijs: hakken: Bij het baantje glijden op het ijs, is het een sport om te proberen zn voorganger ten val te brengen. Men tracht hem dan in te halen door beter en harder af te zetten. Doordat men hem dan tegen de hak schopt, kan deze het evenwicht verliezen. Tijdens het glijden roept men dan: hákkákkákkákkák!!! Bedreven jongens die kans lopen om gehákt te worden, schoppen op het juiste moment terug, waardoor de aanvaller ten val komt.  hákke (Venray), Men waarschuwde elkaar door te roepen: "hakke", of men dreigde elkaar met die uitroep.  hakke (Weert), de duivin in een hoekje jagen (baltsverschijnsel):   hakke (Eys), dennenwortel:   hakə (Beringen), draaiers:   hakǝ (Tungelroy), een priktol bovenhands uitwerpen:   hakke (Klimmen), ringk hakke, waarbij de tol niet buiten de ring mag komen  hakke (Merkelbeek), Sub hakkevleis, in de uitroep bij het hakke: -, sjenevleis, duvelsvleis! Het hakke is een spel met de dop, waarbij den speler met de peel van zijn dop tracht de dop van zijn tegenstander zo te treffen, dat deze dop in stukken valt. De peel is dan zijn eigendom. De uitroep is een waarschuwing aan de omstaanders, omdat zij gevaar lopen dat hun hakken of schenen getroffen worden bij het werpen en zij dan kans lopen, dat er op hun hakken of schenen wild vlees (= duvelsvleis) ontstaat (Franquinet).  hakke (Maastricht), Sub haktol.  mit d`n tōl hakke (Meerlo, ... ), een voor afhakken, afscheppen:   hakǝ (Kronenberg, ... ), hákǝ (Mal), hakken:   hakǝ (Kelmis), hakken met een beitel:   hakǝ (Sint Odilienberg, ... ), hakken van het baggerslijk:   hakǝ (Ospel, ... ), hakken, wieden met de hak:   akǝ (Lanklaar), ha.kǝ (Romershoven), hakǝ (America, ... ), hakǝn (Achel, ... ), haqǝ (Klimmen), hákǝ (Beringen, ... ), háʔǝn (Kwaadmechelen, ... ), ákǝ (Bilzen, ... ), kalkoenen, krammen: (enk)  hak (Beverst  [(naar beneden omgebogen uiteinden van het hoefijzer)]  , ... ), met een priktol spelen -> een priktol bovenhands uitwerpen:   hakə (Genk), kinderen maken een ring op den grond (van 0,60m middellijn) Zij werpen den dob draaiend in den ring, blijft hij er in liggen dat moet door anderen draaiend dobben uitgegooid worden  hakken (Niel-bij-As), onhandig snijden:   hakke (Montfort, ... ), hakken (Heythuysen), ontbost terrein met een schop omwerken:   hakǝ (Beringen, ... ), rooien:   hakǝ (Beringen, ... ), worstvlees en -vet kleinmaken:   hakǝ (Bleijerheide, ... ), hakǝn (Mesch), wortels rooien:   hakǝ (Zolder) I-1, I-11, I-5, I-8, I-9, II-1, II-11, II-12, II-4, III-2-3, III-3-2, III-4-3