e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

Gevonden: 4283

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(geen) waarde (geen) waarde: wêrd (Baarlo) waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)] III-3-1
(met) het hoofd stoten botsen: boetse (Baarlo), de kop boetse (Baarlo), eurges tège boetse (Baarlo), met de kop boetse (Baarlo) stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)] III-1-2
(met) stevige benen stramme benen: stram ben (Baarlo) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] III-1-1
(zich) bukken (zich) bukken: zich boekke (Baarlo, ... ) bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)] III-1-2
-> [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: daupdaekske (Baarlo), daupkledje (Baarlo), daupmutske (Baarlo), dook (Baarlo), navelbendje (Baarlo), rouwsjluier (Baarlo), rouwtoe`r (Baarlo), zeiverlepke (Baarlo) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
<naam> <naam>: naamfiest (Baarlo), venaamsdaag (Baarlo), vernaamsdaag (Baarlo), Ich veer vandaag miene naamsdáag.  naamsdáag (Baarlo) Een naamfeest, naamdag [vernamsdaag, nametsdaag]. [N 96C (1989)] || Naamfeest. III-3-2
[falie] falie: falie (Baarlo, ... ), voile (fr.): foël (Baarlo) falie [SGV (1914)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] III-1-3
[lijfje] lijfje: betekenis: is dikwijls van wol gebreid en wordt in de winter over `t hemd gedragen  liefke (Baarlo) lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
aalmoes aalmoes: aalmoos (Baarlo) aalmoes [SGV (1914)] III-3-1
aalmoezenier aalmoezenier: aalmoezeneer (Baarlo), aalmozeneer (Baarlo) Een priester die belast is met de zielzorg van een bepaalde klasse of groep van mensen [aalmoezeneer]. [N 96D (1989)] III-3-3