33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
kɛrən (pl) (L265c Beringe)
|
[RND 10]
I-7
|
21203 |
postbode |
post:
pōst (L265c Beringe)
|
postbode [RND]
III-3-1
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
pri:zə (L265c Beringe)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
18927 |
proberen |
proberen:
perbihre (L265c Beringe),
probere (L265c Beringe)
|
proberen: Als hij kans ziet zal hij - je te bedriegen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
24227 |
putter |
putter:
pøtər (L265c Beringe)
|
putter (12 man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi [N 09 (1961)]
III-4-1
|
27904 |
raam |
glas:
glãǝz (L265c Beringe)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
18167 |
rafel |
rafel:
rieffels (L265c Beringe)
|
Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)]
III-1-3
|
24229 |
ransuil |
ransuil:
ransy(3)̄l (L265c Beringe)
|
uil: ransuil (36 oorpluimpjes, bijna alleen in mastbossen; broedt in oud kraaienest; roep [oe-oe-oe-oe] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24308 |
regenworm |
pier:
pēēr̄ (L265c Beringe)
|
regenworm [DC 40 (1965)]
III-4-2
|
24231 |
rietgans |
gans:
gōͅs (mv) (L265c Beringe)
|
rietgans (± 80 zwarte bek met gele rand; meer in het binnenland; roep lager dan grauwe gans [119a] [N 09 (1961)]
III-4-1
|