17765 |
borstkas |
borst:
boͅṣt (K318p Beverlo),
ich hem ne kaa up de boist (K318p Beverlo),
ig hem ne kaa op mən boist (K318p Beverlo)
|
een borst [ZND A1 (1940sq)] || Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-1
|
18400 |
borstrok |
onderwambuis:
ondərwaməs (K318p Beverlo),
slaaplijf:
sləplēͅf (K318p Beverlo),
tabbaard:
Tabberd.
tabərt (K318p Beverlo)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
onderwambuis:
ondərwaməs (K318p Beverlo),
overhemd:
Overhemd.
ōvərhøͅm (K318p Beverlo),
tabbaard:
Tabberd.
tabərt (K318p Beverlo)
|
borstrok voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
onderwambuis:
ondərwaməs (K318p Beverlo),
tabbaard:
Tabberd.
tabərt (K318p Beverlo)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18248 |
borstspeld |
broche (fr.):
brosj (K318p Beverlo),
neusdoekspeld:
Neusdoekspel.
nøzøkspeͅl (K318p Beverlo),
speld:
speͅl (K318p Beverlo),
toespeld:
toespèl (K318p Beverlo)
|
sierspeld || speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)] || veiligheidsspeld
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
borststuk:
böststuk (K318p Beverlo),
bəststøk (K318p Beverlo)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18082 |
borstvliesontsteking |
fleuris:
flöres (K318p Beverlo)
|
pleuris
III-1-2
|
18528 |
borstzak(je) |
bovenste buideltje:
b.v. he ha ö stùferke in-t booveste bölke va zène jas.
booveste bölke (K318p Beverlo),
buideltje:
bəlkə (K318p Beverlo)
|
borstzakje van vest || pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20734 |
bosbessenvlaai |
bosberenvlaai:
Syst. Frings
boͅs˂bērəvloͅi̯ (K318p Beverlo)
|
Vla met vulling van bosbessen (mollebeerevlaoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19731 |
bot |
bot:
boͅt (K318p Beverlo),
spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)
bot (K318p Beverlo)
|
bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)] || stomp, niet scherp
III-2-1
|