e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beverst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
willen willen: Mar.;: dit ww. komt niet voor in WBD 1.4; in deze lijst komt het gehele werkwoord ook niet voor! Niet gebruiken?  ich wil, giè wilt, hè wilt (Beverst) ik wil, gij wil, hij wil ik wou, gij woudt, hij wou wil hij nu? wou hij gisteren? wou hij het maar doen! [ZND 08 (1925)] III-1-4
wind scheet: ən šīt (Beverst) een scheet [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
wind (alg.) wind: weͅnt (Beverst) wind [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
winde winde: węn (Beverst) Winde waarmee in geval van een getand sluisijzer de sluisdeur op- of afgedraaid kan worden. Zie ook afb. 68 en 69 en de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Vds 45; Jan 42; Coe 28; Grof 63] II-3
winkelhaak winkelhaak: weŋkǝlhō(w)k (Beverst) Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] II-9
winkelkorf sacoche (fr.): zakosch (Beverst) Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)] III-3-1
winnen winnen: weennen (Beverst), winne (Beverst), winnə (Beverst), puntje onder de e  wenə (Beverst) III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] || Winnen. [ZND A1 (1940sq)] III-3-2
winterbeslag ijzers met schroefkoter: ē̜.zǝrs me̜t šrufkūtǝr (Beverst) De vier van stoten en kalkoenen voorziene hoefijzers van het paard samen. Zie ook de lemmata ɛscherp zettenɛ, ɛstootɛ en ɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a] II-11
winterkoninkje winterkoning: IPA, omgesp.  wɛntərkēneŋ (Beverst), winterkoninkje: win’terkijəninkskə (Beverst), Frings  wentərkēi̯neŋskə (Beverst) winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)] || winterkoninkje [ZND 34 (1940)] III-4-1
wintervoor wintervoor: wentǝr[voor] (Beverst) Met de wintervoor bedoelt men de voren die in het najaar zodanig geploegd worden, dat de akker in de winter goed kan uitvriezen. Dat kunnen brede en ondiepe voren zijn, die de voorlopig onder te ploegen mest bedekken, maar ook de walletjes die ontstaan wanneer men telkens twee voren tegen elkaar ploegt. Met de in dit lemma vermelde termen wordt niet alleen het voortype bedoeld maar ook - wat vooral voor de meervoudsvormen geldt - het geheel van voren die men met het oog op de winter geploegd heeft, de op wintervoren geploegde akker zelf. Voor het (...)-gedeelte van de varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 59a; N 11A, 113d + 137 m; monogr.] I-1