e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beverst

Overzicht

Gevonden: 2943
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen hij treedt (zich): hǝ trɛt (Beverst) [N 8, 75 en 79] I-9
zich inbeelden dunken: ook materiaal znd 27, 39  dunke (Beverst), zich inprenten: ook materiaal znd 27, 39  zich eenprunte (Beverst) inbeelden [ZND 01 (1922)] III-1-4
zich over de rug wentelen (zich) wendelen: wenžǝlǝ (Beverst) Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69] I-9
zich schuren schuren: šūrǝ (Beverst) Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7] I-12
zicht zicht: zix (Beverst) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4
zichter zichter: zixtǝr (Beverst) Degene die de zicht en de pikhaak hanteert. [JG 1a; monogr.] I-4
ziek ziek: zik (Beverst, ... ) ziek [ZND 08 (1925)], [ZND 46 (1946)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)] III-1-2
ziekte ziekte: zikte (Beverst) ziekte [ZND 08 (1925)] III-1-2
zien, kijken kijken: kieken (Beverst), kīkə (Beverst, ... ), zien: zīən (Beverst) kijken [ZND 25 (1937)] || zien [RND] III-1-1
zijde zij: zei (Beverst), zij (Beverst, ... ), zij(de): zęj (Beverst) de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] || Hij heeft pijn in zijn zijde. [ZND 08 (1925)] || Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.] II-7, III-1-1