e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

Gevonden: 2572

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(geen) waarde (geen) waarde: ⁄t hèt gèn wêrde (Blitterswijck) waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)] III-3-1
[falie] falie: falie (Blitterswijck), huik: Van Dale: I. huik, 1. lange kapmantel zonder mouwen, voorheen zowel door mannen als door vrouwen gedragen.  huik (Blitterswijck) falie [SGV (1914)] III-1-3
aaks aaks: aks (Blitterswijck) Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.] II-12
aalbes, struik miemerstruik: aalbessenstruik  mie:merstroek (Blitterswijck) bessenstruik I-7
aam, maat van 150 l. aam: oude vochtmaat van ongeveer 1 1/2 hl.  āōm (Blitterswijck) aam, oude vochtmaat III-4-4
aambeeld aanbeeld: anbelt (Blitterswijck) Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.] II-11
aanaarden aanaarden: anērdǝ (Blitterswijck), aanbouwen: anbǫu̯ǝ (Blitterswijck), aanhogen: anhȳǝgǝ (Blitterswijck) Een dag of veertien na het poten wordt het opschietende onkruid van het aardappelveld weggehaald door er met een omgekeerde eg of een kettingeg overheen te gaan; tegelijkertijd wordt dan de grond rul gemaakt en dat bevordert de groei van de planten. Enige tijd later, wanneer de aardappelplantjes ongeveer 10 cm zijn opgeschoten, wordt er tussen de rijen geschoffeld om het onkruid te verwijderen; doorgaans met de schoffelmachine. Weer enige tijd later, vroeger rond 21 juni, wordt de grond rond de voet van de struikjes opgehoogd om de knolletjes die aan de oppervlakte groeien te beschermen. Deze knolletjes moeten goed onder de grond ziten; anders worden ze groen en zijn alleen nog als varkensvoer te gebruiken. Op sommige plaatsen echter werden die kleine groene knolletjes juist als pootgoed gebruikt. Dit ophogen wordt aanaarden genoemd en kan op verschillende manieren gebeuren, met de hak of met tenminste twee soorten aanaardploegen. In dit lemma staan de algemene termen voor het aanaarden bijeen. [N 12, 23; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L B2, 294; L 32, 4; Lu 5, 24b; monogr.; add. uit N 11A, 83; N 18, 42 en 43; A 44, 21] I-5
aanaardploeg aardappelploeg: ɛrpǝlplux (Blitterswijck), hakploeg: hakplux (Blitterswijck), vorentrekker: vōrǝntrękǝr (Blitterswijck) Een lichte soort ploeg door paardekracht getrokken, die open voren trekt, met een schaar "in de vorm van een varkenssnuit" (zegsman van L 328) of met twee scharen ruggelings tegen elkaar geplaatst, die de grond naar beide zijden wegschuift, tegen de rij aardappelplantjes aan. Met hetzelfde stuk gereedschap kunnen ook de voren worden getrokken waarin gepoot kan worden. Soms geeft de zegsman dat ook uitdrukkelijk aan. Er kan evenwel ook met een normale, d.w.z. éénscharige, ploeg worden gepoot; zie de algemene toelichting bij de paragraaf over het poten. Ook wanneer door de zegsman in het midden is gelaten of de aanaardploeg met paardekracht of door mankracht (zie het lemma Aanaardhandploeg) wordt voortgetrokken, is de opgave hier ondergebracht. In enkele plaatsen in het zuidwesten is wel opgegeven dat er met de ploeg werd aangeaard, zonder dat evenwel het woord voor die ploeg werd opgegeven, dat zijn P 113, 115, 119, 173, 176, 176a, 177, 177a, 180, 187, Q 76 en 79a. [N 12, 25; N J, 8b; JG 1c; monogr.; add uit N 11, 30, 31; N 12, 24] I-5
aangetaste uier driedeem: dridēm (Blitterswijck) De door ontsteking aangetaste uier of één van de kwartieren die aangetast is. [N 52, 6b; A 48A, 10c, 11b; monogr] I-11
aanstieren aanstieren: ánstīrǝ (Blitterswijck) Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.] I-11