e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wind (alg.) wind: wiend (Blitterswijck) wind [SGV (1914)] III-4-4
winderig weer ruw (weer): rouw (Blitterswijck), winderig (weer): wienderig (Blitterswijck) winderig [SGV (1914)] III-4-4
winkelhaak winkelhaak: weŋkelhǭk (Blitterswijck), winkelhoak (Blitterswijck) Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)] II-7, III-1-3
winterkoninkje toebeugje: beugje is nestje, w. bouwt een, op en kleine opening na, volkomen dicht nestje  toebeugje (Blitterswijck) winterkoninkje III-4-1
winterverblijf schaapskooi: sxǭpskø̜i̯ (Blitterswijck) [N 78, 26; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12
winterwortelen wortelen: wortǝlǝ (Blitterswijck) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5
wip wip: wep (Blitterswijck) Veerkrachtige lat tegen de zolder die met de karnstok verbonden is. De wip dient om het karnen te vergemakkelijken. [N 12, 52, 53 en 54; A 7, 20] I-11
wis wis: wes (Blitterswijck) Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.] II-12
wispelturig veranderlijk: verānderlik (Blitterswijck) wispelturig [SGV (1914)] III-1-4
witte kaas, wrongel fluiterd: fløͅi̯tərt (Blitterswijck), fluiterdkaas: fløͅi̯tərtkiəs (Blitterswijck) soort kwark, wrongel III-2-3